Van de Mogolse, en Macasser.
HEt gebiedt van den grooten Mogol, begrijpt onder sich verscheyde Koninckrijcken, als Aracon, Mandao, Sanga, Multam, Citor, Guzaratta, Dabut, Lahohr, &c. Dese zijn meest gelegen omtrent de vermaerde Indische Rivier Ganges, en worden door Onder-Koningen geregeert.
De Inboorlingen zijn meestendeel van de Tartaren, die onder den grooten Tamerlaen veel Landen en Rijcken overheerde, afkomstigh. Sy zijn bruyn of zwartachtigh van koleur, sterck en welghemaeckt van leden.
In haer draght of kleedingh zijnse seer kostelijck: de Mannen als oock de Vrouwen dragen lange, gladde, gespande broecken, de welcke van de voeten af tot aen de kuyten toe, geheel dicht als laersen geployt zijn. Over dese broecken hebben sy tot op de kuyten toe lange dunne rocken van dubbelt taf, goudt-laecken, of van kostelijck wit lijnwaet, die by sommige met ghedaente van verscheyde beesten en gedroghten doorwroght zijn. De Mannen bedecken het hooft met gecoleurde, en van gout- en zijde vermenghde tullebanden, en omgorden het lijf met kostelijcke gordels.
Der Vrouwen hebben de halve armen en borsten bloot, oock zijn haer armen met veel goude en met alderhande edel-gesteente, ingesette braseletten en arm-ringen tot aen den elleboogh bedeckt. Het hayr laten sy bloot en los om 't hooft hangen, en dragen een kleyn gestickt lintje, of een met goudt doorwroghte floers om den hals. In de ooren hebbense veel ringen hanghen. De Vrouwen worden op de Turckse manier geheel opgeslooten.
De grooten Mogol is seer kostelijck en prachtigh in sijn Hof houdingh, waer aen des Iaers een ongelooffelijcke schat besteedt wordt, doch laet hem niet gelijck de Koningh van Persien uyt goude, maer porceleyne of aerde vaten en schootelen opdissen.
Onder het gebiedt van den grooten Mogol zijn vierderley soorten van menschen: te weten Heydenen, Banjanen, Rasbuten en Malebaren.
De Mogolse leven na de Wet van Mahometh, maer de Heydenen, Banjanen, Rasbuten en Malebaren zijn Afgoden-dienaers: dese laetste weten wel dat 'er