Het licht(1909)–Jan van Nijlen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] II. Herinnering Hoe innig was het geuren van de bloeiende seringen, dien avond, dat, als purper haar, de groote tuilen neerwaarts, zwaar van regen hingen. Als weleer tokt in d'avondlucht getiktak van een molen... Och! hoe komt nu herinnering benevelen de mijmering van wie ging dolen! En alles is nog zooals toen... Het is of niets verjaarde, of elke boom, dien heelen tijd die was vergaan, de heerlijkheid zijns lichts bewaarde. Een vogel zingt - als toen - in 't loof dat opwaarts is aan 't duisteren; [pagina 73] [p. 73] en wijl ik zang'rig liedje hoor, gaat menig klank voor mij te loor bij 't angstig luisteren. Vorige Volgende