Het licht(1909)–Jan van Nijlen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] XVI. Zomerregen Laat nu klank en rytmenval dansen van den zomerregen! zoo dat wei, en woud en dal, boomen en begroende wegen deinend achter 't net bewegen van dat vloeibaar blank kristal! Ei! hoe spettert op het glas droppelval uit ambergele wolken als van vale asch, wijl, in 't eeuwig neerwaarts drelen, 't lichtloos nat een zacht-fluweelen tint geeft aan het bleekgroen gras. En wen 't aarzelend avendt, hoor hoe allengskens 't bange klagen van de tortel gaat te loor in 't geruisch der duistre vlagen, die bedruipen zomerhagen met de hooge boomen voor. [pagina 61] [p. 61] In 't geluid dat mij omrult wil ik treurig liedje zoeken, grijs omduisterd, geel verguld, dat mijn droefheid zal bezoeken als, gegleen uit vale hoeken, duisternis mijn kamer vult. Vorige Volgende