Het licht(1909)–Jan van Nijlen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] VII. Koning Ik ben de koning van dees lusteloozen tijd. Mijn onderdanen zijn de loome dagen; verveling heeft mijn zware kroon gewijd die 'k onvermoeid met diepen ernst wil dragen. Ik zal, noch aan wie mint noch aan wie lijdt, de kleine aalmoes van een troost gaan vragen, maar 'k zal mijn rustelooze gang vertragen, wanneer de dood langsheen mijn wegen schrijdt. Mijn rijk heeft geene grenzen, geene stranden, mijn eeuw'ge tocht geen einde, geen begin: al smeeken mij met opgeheven handen mijn onderdanen om des levens zin, ik blijf de koning van mijn eenzaam landen en 'k wil de liefde niet als koningin. Vorige Volgende