Het licht(1909)–Jan van Nijlen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] IV. Avond-schemering De hemel zweeft... Zie 't is de schemering die al haar kleuren in de lucht doet trillen, en zachtjes deinen in de glinstering der blijde uren die niet sterven willen. De horizont verschuift... Of zijn 't de stralen die weggeblazen worden door den wind? Het is of gansch de lucht wil ademhalen of met een zoen omhelzen wat ze mint. Nu wuiven ze met ephemeere kransen van licht, en staat de zon daar midden-in, zoodat men niet weet of 't gestraal dier glansen ofwel een einde is of een begin. Dat is het Licht, het heerlijk Licht, het blijde! dat zich ontleedt en van zichzelf wil droomen, en tracht te lezen in den gloed der tijden of 't uur daar is van scheiden of van komen; [pagina 47] [p. 47] 't is het geboren worden van het brooze, het eindloos-teêre dat verlichtend vlucht waar ginds, heel ver, in 't diepe kleurenlooze de maan blinkt als een doodshoofd in de lucht. ............... 't Geluk is als de schemering die trilt: het wordt geboren waar het nog niet gloorde, en fluistert soms heel zacht dees blijde woorden: nu geef ik al mijn schoonheid zoo ge wilt. Vorige Volgende