Het licht(1909)–Jan van Nijlen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] II. Het water Wanneer de zon, o witte en roode stad! in 't fonklend paarlemoer schijnt der kanalen, waar elk paleis door 't lichte spel der stralen een schaduw van zijn eigen beeld omvat, dan kan alleen het blauwe water malen wat niet één kon: uw allergrootste schat waar, eeuwen lang, de hoogste kunst om bad, in kleur verbeelden of in klank vertalen. En daar niets roert die schoonheid, gloed noch storm, schijnt het den dichter die onmachtig is, om 't beeld te gieten in zoo puur een vorm, of 't water zelf de stad in verzen zet, daar in dien spiegel kleur een rytmus is, en elke klank een rytmenzwaar sonnet. Vorige Volgende