Het licht(1909)–Jan van Nijlen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] XI. Wist gij, wanneer het water 't beeld weerkaatste van uwe schoonheid, als een vroom gedicht, dat dit was, o mijn droef-bekoorlijk Licht! van al uw daân de schoonste en allerlaatste? En ik die u op 't bloemen-altaar plaatste van mijne liefde, 't starend oog gericht naar wat ik dacht te zijn mijn eerste plicht: u 't leed te sparen, 't bitterste en het laatste, ik kon niet anders dan gelaten dulden dat gij deedt wat het Lot u zei te doen wanneer uw schoonheid schuchter zich onthulde, en dat gij, die door 't leven werd gekust tot Licht, moest sterven door dien eenen zoen als eens uw min tot droom zich werd bewust. Vorige Volgende