Het licht(1909)–Jan van Nijlen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] VI. Was al haar glorie dan maar ingebeelde, toch heeft één straal slechts van haar licht-gelaat den wreeden bloei gedood, dien wilde haat rondom haar brooze, blijde schoonheid teelde. En zwijgend, als met een gebaar dat streelde, heeft ze in de plooien van haar wit gewaad gekoesterd elke dorre levensdaad tot rijkdom van een nooit-vermoede weelde. En even buigend als een twijg naar voren, die zwaar van bloemen weegt een zomerdag, heeft zij gesproken, in haar droom verloren, van een geheim dat niemand weten mag en van een liefde die niet werd geboren, zoodra een menschenoog haar glorie zag. Vorige Volgende