| |
| |
| |
IV.
Van de moderne dichters die ook in proza schreven is Jammes een der weinigen, wier proza en dichtwerk zulke groote eenheid van inspiratie, geest en gevoel vertoonen. Zijn proza is niet alleen in wezen even lyrisch als zijne verzen, maar ook in den vorm. In zijn proza heeft zijn gevoel dezelfde romantische tint, zijn visie dezelfde argeloosheid. Dit is niet zoo vanzelfsprekend dan het wel lijkt, want wanneer men de werken der meeste moderne dichters, Verlaine, Samain, de Régnier b.v. van uit dit oogpunt bekijkt, zal men tot de onvermijdelijke conclusie komen dat bij hen een vrij groot verschil bestaat tusschen den dichter en den prozateur.
Zijne drie verhalen, Clara d'Ellébeuse, ou l'histoire d'une ancienne jeune fille (1899), Almaïde d'Etremont, ou l'histoire d'une jeune fille passionnée (1901), en Pomme d' Anis, ou l'histoire d'une jeune fille infirme (1904), zijn door denzelfden geest geïnspireerd dan een groot deel der verzen uit De l' Angélus de l' Aube à l' Angélus du Soir. Clara d'Ellébeuse, die de dichter ook zoo vaak in zijne verzen heeft bezongen, is het jonge kostschoolmeisje uit de jaren 1830-1840, het eenvoudige kind, dat uit de puberteitsjaren ontwaakt met eene naïeve hartstochtelijkheid en een aandoenlijke zucht naar liefde. De dichter heeft een beeld willen geven van de wonderlijke reinheid des harten in een lichaam dat van kuisch begeeren en ingehouden hartstocht zucht,
| |
| |
zonder dat het verstand van het meisje vermoedt welk gevoel in haar is ontwaakt.
De geschiedenis is van eene stille, aangrijpende tragiek: Clara d'Ellébeuse heeft in de famieliekring wel eens hooren praten over eene bloedverwante die zeer mooi moet zijn geweest, en die in de kolonieën een kind ter wereld had gebracht. Zij was niet getrouwd. Ver van haar vaderland was zij gestorven. In de oude vergeelde liefdebrieven van de gestorvene die het meisje toevallig vindt en met kloppend hart leest, ontdekt zij een zinnetje: ‘l'enfant né de nos embrassements....’ een zinnetje dat haar overtuigt dat de meisjes die zich laten zoenen moeder worden. En wanneer ook zij, in een oogenblik van teedere vergetelheid, zich door haar neef heeft laten omhelzen, groeit in haar onschuldige verbeelding de angstige hallucinatie dat zij ook moeder moet worden. Hoe zal zij die schande kunnen overleven? Een donkere wanhoop maakt zich van haar meester en zij verbeeldt zich dat er voor haar nog maar ééne redding is: de dood. Leunend tegen het ijzeren hek van het oude buitengoed, drinkt zij een fleschje vergif en sterft.
Dit is de roerende geschiedenis die in Jammes' dichterlijke proza den vorm en den toon aanneemt van eene oude legende, maar eene legende, waarvan alle bijzonderheden ontleend zijn aan de levende werkelijkheid. Clara d'Ellébeuse incarneert de schoone naïveteit van het kind en die delicate schaamte der ziel, die het kenmerk is eener hoogmoedige reinheid. Want er is hoogmoed in haar zwijgen en in hare eenzelvigheid, een hoogmoed die haar de kracht geeft om te sterven. Haar gevoel is verwant aan dat der heldinnen van Lamartine, en al zou de schrijver nagelaten hebben eenige aanduidingen te geven omtrent den tijd waarin dit kleine drama voorviel, toch zou de lezer zelf het onmid- | |
| |
dellijk situeeren in de jaren die op den bloei der romantische literatuur volgden. De wijze waarop Jammes den geest van dit troebele tijdvak weergeeft laat geen oogenblik toe daaraan te twijfelen. Het is de wonderbare tijd dat de atmosfeer nog weergalmt van de hartstochtelijkste zangen van liefde en lijden, van schoonheid en vrijheid. Na de nuchterheid der XVIIIe eeuw is het enthousiasme als een vloed opgekomen. De geesten zijn eenigszins beneveld, en in de harten groeien verlangens naar nieuw en ongekend geluk. Reeds heeft het gezond verstand zijne eeuwenoude zachtzinnige heerschappij verloren, en de harten zijn gerijpt voor de verleidelijke slavernij van het gevoel en van den hartstocht. Er is in alle gemoederen iets overgegaan van de sentimentaliteit van Julie, Obermann, René; en nog ruischt de klank der levende stemmen van Jocelyn en Eloa. En na die gracieuse, teedere figuren, verschijnt weldra, naakt in hare menschelijke ellende, de armzalige Emma Bovary. In dien tijd is Clara d'Ellébeuse opgegroeid in beminnelijke onbewustheid. Het is een tijd van geestelijke verwarring, maar zooveel zuiverheid is er nog gebleven in sommige harten, en zulk argeloos geloof in de deugdelijkheid van onmogelijke idealen, dat men eene medelijdende bewondering heeft
voor zooveel gevoel dat nutteloos werd verspild. Die bewondering gevoelt men ook voor de kinderlijke Clara d'Ellébeuse en voor het doodelijk gebaar dat haar bevrijdt. Maar men moet zich niet vergissen in de symbolische beteekenis van het verhaal die wellicht dieper gaat dan men eerst vermoedt; want dit armzalige meisje is niet alleen, zooals Jammes het zich waarschijnlijk voorstelde toen hij haar schiep, een beeld van de naïeve maagdelijke reinheid, maar zij is ook, en dat komt nog meer uit door de suggestieve voorstelling van den schrijver, een symbool der
| |
| |
romantische mentaliteit zooals zij zich alleen in dien tijd en op die wijze openbaarde.
Wat ik hierboven zei van de sentimentaliteit van Clara d'Ellébeuse in verband met die van sommige romantische dichters, geldt evenzeer voor dit andere meisjesfiguur, Almaïde d'Etremont. Hare geschiedenis is even eenvoudig als die van Clara. Zij is het kuische, maar hartstochtelijke meisje dat ronddwaalt in de vrije natuur. Zij maakt kennis met een jongen herder, vrij en argeloos als zij. Hunne vriendschap wordt weldra liefde, en het onvermijdelijke gebeurt. Almaïde is zwanger. Zij sluit zich in haar hoogmoed niet op als Clara, maar bekent alles aan haar ouden dichterlijken oom die zooveel begrijpt en die vergeeft.
Hier is de verwantschap met de romantische idealen nog grooter dan in het eerste verhaal. Men gaat hier een stap verder op den weg der algeheele overheersching van den hartstocht en van 't gevoel. Er is zelfs geen strijd meer tusschen verstand en sentimentaliteit en geen oogenblik denkt de geest eraan om de verleidende lokstem der natuurlijke driften te weerstaan. De gevoelsfeer van dit verhaal is dan ook geheel dezelfde als in de naïeve betoogen van Jean-Jacques Rousseau, waarin hij den terugkeer tot den staat der primitieve natuur preekt. Het eenige verschil is, dat het boekje van Francis Jammes eene dichterlijke idylle blijft en niet ontaardt tot een tendentieus betoog, waarin, in plaats van den traditionneelen sater, het minder vroolijke duiveltje van het philosophisch prosélytisme zijne horentjes uitsteekt boven het onschuldig groen der bosschaadjes. De sentimentaliteit, door Rousseau verheven tot een systeem, wordt door Jammes nooit op die wijze misbruikt; bij hem is zij eene spontane, natuurlijke uiting zonder eenige bijbedoeling en nooit dient zij als verdedigingsmiddel voor wie alle
| |
| |
controle van den geest heeft verworpen. En zij neemt nooit, zooals bij den schrijver van La Nouvelle Héloïse, de plaats in van het geweten. Dit belet echter niet dat er eene groote verwantschap bestaat tusschen Almaïde en Julie, evenals tusschen deze en Clara d'Ellébeuse, al is zij in 't laatste geval minder flagrant.
Beide heldinnen van Jammes zijn eigenlijk twee verschillende uitingen van één zelfde wezen. Alleen door de manier waarop beider sentimentaliteit haar overwint verschillen zij van elkaar. De maagdelijke kuischheid van Clara d'Ellébeuse verschilt van de kuische zinnelijkheid van Almaïde d'Etremont alleen door het standpunt waarop zij zich plaatst. De eerste is onschuldig en voelt zich schuldig, de andere, die voor het oog der wereld schuldig is, is van hare schuld niet overtuigd. Dit is geene tegenstelling. Zij zijn beiden even schuldeloos als men wil, omdat zij vrijgesproken worden door den aard van haar gevoel, door de sentimentaliteit die in haar den gezonden zin en het licht der rede heeft vervangen. De schuldige is hier de geest van een tijd: ‘l'éducation sentimentale.’
De heldin van het derde verhaal, Pomme d'Anis, is wel van dezelfde sentimenteele familie als Clara d'Ellébeuse en Almaïde d'Etremont, maar vertoont toch weer eene heel andere zijde der meisjesziel. Pomme d'Anis is in stilte verliefd op Johannès. Zij twijfelt of hij wel ooit hare liefde zal beantwoorden, want zij is gebrekkig; zij kan niet gaan zonder den steun van een stok. Voor iedereen houdt zij de neiging haars harten verborgen. Op een mooien dag deelt hare vriendin Luce haar mee dat zij verliefd is op Johannès. Zij is echter niet gerust voordat Pomme d'Anis haar verklaard heeft dat zij den jongen man niet bemint. Pomme d'Anis verzwijgt hare liefde en offert zich op om hare vriendin geluk- | |
| |
kig te maken. Hoe groot hare opoffering is zal zij eerst later weten, wanneer Johannès haar zijne liefde verklaart. Zij blijft echter sterk en wijst hem af; zij zal in een klooster gaan. Van het drama dat zich heeft afgespeeld in het geheim harer maagdelijke ziel heeft niemand iets gemerkt. Alleen de oude oom, een figuur à la Bernardin de Saint Pierre, die zoo vaak in Jammes' werken voorkomt, vermoedt de pijnlijke waarheid.
Men ziet dat hier het thema nog eenvoudiger is dan dat der twee eerste verhalen: een meisje dat in het eerste enthousiasme der jeugd haar geluk prijsgeeft om hare vriendin dat geluk te schenken. Deze opoffering heeft echter hare psychologische zwakheid. Pomme d'Anis verzwijgt hare liefde, wanneer hare vriendin bekent dat zij Johannès liefheeft. Maar op dat oogenblik is zij nog overtuigd dat Johannès haar nooit beminnen zal. Als zij toen geweten had dat de jonge man haar beminde, zou zij dan ook gezwegen hebben? Niet dat de schrijver deze vraag onbeantwoord laat, maar dat zij bij den lezer opkomt, is het zwakke punt van dit psychologisch gebeuren. Het dramatisch conflict ontstaat dus niet alleen door den onvermijdelijken strijd tusschen twee machten, maar is, voor een groot deel, het gevolg eener noodlottige vergissing.
Van de drie verhalen is Pomme d' Anis het minst romantische. En moest ik een keus doen, die niet gemakkelijk is, geloof ik dat ik ten slotte dit laatste verhaal boven de andere zou verkiezen, omdat met dezelfde hoedanigheden van stijl en emotie, de ontleding der teedere meisjesziel er grootere diepte heeft.
Wat er niet weinig toe bijdraagt om het sentimenteele karakter dezer verhalen te verhoogen is de taal en de stijl van Francis Jammes. Zijn schilderachtig proza bezit zulke langoureuze harmonie,
| |
| |
dat het alle bezwaren van het verstand meevoert op den vloed zijner melodieuze phrases, en dat de geest onwillekeurig in sluimer wordt gewiegd door die prachtige woordkunst. Zijn stijl heeft dezelfde zinnelijke bekoring als de meest typische werken uit den romantischen tijd en is dus zeer in harmonie met het onderwerp. Maar zijn suggestieve kracht, die zoo groot is, dat hij in plastische weergave het werk van vele romantici overtreft, geeft aan dien stijl toch een zeer modern karakter.
|
|