| |
V
In alle werken van Péguy treft ons eene zeer bijzondere eigenschap van dezen schrijver: hij kan van geene gedachte scheiden, voordat hij haar langs alle zijden heeft bekeken en onderzocht, van geene beeldenreeks, voordat hij alle beelden éen voor éen heeft gedetailleerd, van geene waarheid, voordat hij alle bewijzen en argumenten heeft uitgeput. De oorzaak hiervan is het streven, naar volledigheid en volmaaktheid dat hem in alles wat hij deed kenmerkte en dat hij ook van allen arbeid - zoowel lichamelijke als geestelijke - eischte. Hij behoorde tot dat nagenoeg uitgestorven geslacht der goede werklieden uit den ouden tijd, die met liefde en eerbied werkten en geen arbeid uit hunne handen lieten gaan, vooraleer hij al de deugdelijke eigenschappen bezat, die een menschelijke hand bij machte is er aan te geven.
Deze liefde en deze eerbied voor den arbeid hield hij voor de schoonste deugden, en het verlies dezer deugden voor de grootste kwaal van den modernen
| |
| |
tijd. ‘Cette désaffection générale du travail est la tare la plus profonde, la tare centrale du monde moderne.’ Een jong schrijver, wiens bewonderenswaardig talent ook in de Cahiers tot uiting kwam, Pierre Hamp, die het wezen van den arbeid kent als geen ander, sprak hetzelfde oordeel uit in den kernachtigen zin: ‘L'ouvrier n'aime plus son métier et cela ébranle le monde.’ Dit streven naar volledigheid en volmaaktheid is bij Péguy veeleer eene gave van den denker dan van den kunstenaar; het is niet in 't minst verwant aan den zucht naar volmaaktheid van den vorm die Flaubert zoo lief was.
De wil om niets onvermeld te laten, om geene enkele nuance der gedachte te laten verloren gaan en geen enkele beweging van het gevoel, heeft hem tot dien eigenaardigen stijl gebracht, die vele goede hoedanigheden bezit, maar die wel eens vermoeiend wordt door de veelvuldige herhalingen en de abnormale lengte van sommige zinnen. Alleen de waarde van Péguy's gedachten en gevoelens maken zulk een stijl mogelijk en genietbaar. Die stijl is het getrouwe beeld van zijn geest. Met zijne lange zinnen, waarin een steeds herhaald naamwoord versterkt wordt door een krachtiger en doordringender predicaat, of met zijne telegraphische zinnetjes van enkele woorden, is deze stijl het kleed dat volkomen past bij de zich verdiepende en aan klaarheid winnende gedachte. Die stijl is het middel waarmee hij zijn doel bereikt: door steeds meer duidelijke en meer nadrukkelijke argumenten den geest zijner lezers te overtuigen. Zooals de gedachte van den schrijver bij elke beweging van den geest aan klaarheid wint en diepte, zoo ook wint bij elk bijvoegelijk naamwoord de zin aan scherpte en precisie.
De stijl van Péguy is de stijl van den moralist die wil overtuigen en niet de stijl van den kunste- | |
| |
naar die eene schoonheidsemotie wil meedeelen. Niettegenstaande die stijl eene zekere zwaarte heeft, volgt men gemakkelijk de fijnste nuances der gedachten, omdat de woordenkeus zoo zuiver is en getuigt van eene zeldzame kennis der taalschakeeringen. De stijl is gecadanseerd als de zware stap van een zaaier. Hij heeft geene uiterlijke bevalligheid, maar een innerlijken rijkdom van constructie. Langzaam maar zeker gaat hij op het doel af. Evenals in Péguy's gedachten en gevoelens ontdekt men in zijn stijl de hoedanigheden van een oud ras. Denkend aan zijne voorouders, slaakt hij de verzuchting: ‘puissé-je écrire seulement comme ils accolaient la vigne... puissé-je écrire seulement comme ils causaient’. De stijl van Péguy bezit dan ook dien ernst, die zekerheid, dat vertrouwen in zichzelf, die allen goeden arbeid eigen zijn, en die schoone rust, die volheid waarnaar hij steeds streefde: ‘Puissé-je écrire jamais comme on essuye les meubles, la mée, le buffet, le lit, (il n'y avait pas même d'horloge), puissé-je: avoir jamais cette impression de victoire et de calme, cette certitude, cette plénitude, cette solitude, cette impression de possession définitivement, irrévocablement acquise, au moins pour un jour, puissé-je devant une phrase fouillée comme un buffet avoir cette vivante, cette laborieuse, cette ouvrière certitude, être sûr qu'aú plus creux des fines, des délicates, des droites, des robustes moulures, pas plus qu'au plat le plus beau, au plat du plus large plan, au plus beau plat de bois luisant, au plus beau panneau, être plus que mathématiquement sûr qu'il ne reste pas pour aujourd'hui un grain de la poussière d'hier, sur le bois luisant,
sur le noyer ciré d'avoir été ciré, d'avoir été frotté tant de fois tant de jours que derechef il ne reste pas un atome de poussière.’
Maar de stijl van Péguy heeft ook zijne gebreken
| |
| |
en het grootste is zijne moedwillige eigenaardigheid. Niet alle originaliteit is gelukkig. En niet elke vrijheid, die een schrijver neemt, maakt hem vrijer; integendeel. Eene gewilde eigenaardigheid wordt spoedig eene manie, en deze, op hare beurt, spoedig een tiranny. Zoo heeft Péguy eene overdreven voorkeur voor het gebruik der parenthesis. Soms zijn het éen of een paar woorden, soms eenige regels, soms halve bladzijden die hij tusschen haakjes zet. Op dat punt doet de lezer allerlei vreemde ontdekkingen. Plots gaan, midden in een zin, de haakjes open. De lezer leest door, maar de haakjes worden niet gesloten. Nieuwe reeksen van tusschen haakjes geplaatste zinnen volgen elkaar op. Als de lezer reeds lang overtuigd is dat de zetter de parenthesis heeft vergeten te sluiten, merkt hij tot zijn groote verbazing op dat ze eindelijk gesloten wordt juist zevenenveertig regels verder dan de plaats waar zij openging. Zulke eigenaardigheden vertroebelen een stijl, al zijn al de deelen van een zin nog zoo helder op zichzelven.
Een ander gebrek is de vreemde punctuatie, waarvan men haast in elk werk eenige typische voorbeelden aantreft. Zoo geven de eerste bladzijden van Notre Patrie met hunne eindelooze serie zinnetjes, door een eindeloos getal punt-komma's van elkaar gescheiden, een indruk van zwaarte, waarvan men de noodzakelijkheid niet begrijpt. Wat erger is dan deze manies, dat is de zorg waarmee Péguy deze manies cultiveert. Men krijgt den indruk dat hij behagen schept in zulke kleine afwijkingen. En dat is eene zwakheid. Zij springt misschien nog meer in het oog door de schoone qualiteiten die zijn stijl bezit in zijne beste momenten: eene helderheid, eene rustigheid en eene groote suggestieve kracht.
Het zijn ook deze hoedanigheden die van Péguy een buitengewoon sterken polemicus maken. Een
| |
| |
gezonde geest die de orde en de klaarheid liefheeft kan onmogelijk weerstand bieden aan den kalmen gang van die heldere zinnen en treffende argumenten. In de ontleding van een tekst of van eene meening die hij wil bestrijden blijft Péguy ongeëvenaard; niets ontsnapt aan zijn scherpzinnigen blik. En elke discussie - zij moge nog zoo onbelangrijk en zoo persoonlijk lijken - weet hij onmiddellijk op een hooger plan te brengen, zoodat zijne polemieken, na jaren, nog niets van hunne algemeen menschelijke beteekenis hebben verloren en ons nog weten te boeien door de kracht en de lenigheid der argumentatie. Zij bevatten trouwens zoovele interessante confidenties en belangrijke gegevens omtrent de geestelijke evolutie van den schrijver, dat zij voor de kennis van zijn wezen onontbeerlijk zijn. Zijne twee merkwaardigste werken in dat genre zijn: Un nouveau théologien, M. Fernand Laudet (1911) en L' Argent (1912). Het meest geduchte wapen van Péguy in deze bladzijden is eene fijne en scherpe ironie. Niet de pijnlijke en giftige ironie van den intellectuëel, maar de eenvoudige, gezonde ironie van den man uit het volk die zich niets laat wijsmaken, de humor van den sterken, evenwichtigen geest die de armzalige dwalingen, zoowel als de schijnheilige deugden, beantwoordt met een superieuren glimlach van medelijden.
Deze scherpzinnigheid om de sterke evenals de zwakke zijde van een betoog of van een geest dadelijk op te merken en in het licht te stellen is voor den moralist eene gave van groote waarde. Zij is het ook die de belangrijkheid uitmaakt van de talrijke portretten die Péguy schreef van bekende tijdgenooten, als Zola, Bernard Lazare, Hervé, Clemenceau, Jaurès. Ziehier enkele zinnen uit een portret van Clemenceau geschreven in 1904:
‘Il fut député longtemps; il est sénateur; et sa
| |
| |
situation politique a presque toujours dépassé le grade politique où il était parvenu. La politique fait la trame ordinaire de sa vie, de ses articles, et de ses discours... A son âge, ayant tant vécu, ayant subi tant de vicissitudes politiques, il a conserve ce que Jaurès n'a déjà plus, des amitiés et des admirations... Ses admirateurs (combien sont-ils aujourd'hui?) aiment sa verve primesautière, ces coups de boutoir, ces raides agressions, ces saillies imprévues, ces plaisanteries à la Voltaire, à la Diderot... Il est pour ses amis et admirateurs, pour les uns et pour les autres, pour les jeunes et pour les vieux, non pas comme un enfant gâté, mais ce qui est plus amusant, plus rajeunissant, plus délicieux, comme un père gâté, comme un vieil oncle qui a de mauvais quarts d'heure, mais à qui, dans ses bons moments, on ne peut résister. Ces bons moments sont proprement les frasques du vieux politicien; car c'est la trame ordinaire de sa vie politique, parlementaire et gouvernementale, qui condamnerait M. Clemenceau, et ce qui le sauve et ce qui lui ramène la sympathie des tiers au moment qu'elle allait se décourager, ce sont justement ces moments d'oubli, ses incartades, quand le naturel et par suite la vérité reprend le dessus... On lui pardonnera beaucoup parce qu'il a beaucoup blagué...’
Het is mogelijk dat Péguy, in de hevigheid van den politieken strijd, zich vergist heeft in zijn oordeel over sommige figuren. Maar zijne portretten zijn daarom niet minder gelijkend. Hij, die tot in de diepste verborgenheden van zijn gemoed zichzelven had leeren kennen en naar de drijfveer der meest tegenstrijdige gevoelens had gezocht, die altijd en overal in de eerste plaats de waarheid wou bereiken, hij had meer dan een ander het recht om een oordeel uit te spreken over zijne tijdgenooten. Het oordeel dat hij uitsprak was het oordeel van een hoog geweten
| |
| |
dat zich door een nobel ideaal liet voorlichten. De portretten die hij schreef waren, evenmin als zijn oordeel, objectief. Maar zij gaven de meening weer van een groot deel der fransche jeugd. Dàarom, en ook om hunne psychologische diepte, hebben zij eene historische waarde.
|
|