Bij Walther's sprüche, waaraan feiten als tijdsbepalingen zijn vast te knoopen (blz. 24), voege men Pf. 162 (L. 85. 9): Swes leben ich lobe, des tôt den wil ich iemer klagen, met betrekking op den moord, 8 Nov. 1225, gepleegd op Engelbert, aartsbisschop van Keulen, die door Frederik II bij zijn vertrek naar het Heilige land als rijksbestuurder en als voogd over zijnen negenjarigen zoon was achtergelaten (Willmans Leben, blz. 130 vgg.). |
Blr. 2 r. 14 v.o.l. hofdichters. |
Blz. 3 r. 1 v.o.l. poëzie; id. blz. 5 r. 6 v.b.; blz. 7 r. 11 v.b. en 6 v.o.; blz. 9 r. 7 v.b.: blz. 14 r. 6 v.b.; blz. 10 r. 4 v.o.; blz. 31 r. 5 v.b.; blz. 32 r. 4 v.a.; blz. 45 r. 17 v.b.; blz. 60 r. 1 v.b.; blz. 76 r. 5 v.o. |
Blz. 4 r. 9 v.b.l. jocglars. |
Blz. 8 r. 7 v.o.l. koning van Navarre † 1254,. |
Blz. 11 r. 11 v.o.l. bekend is althans, dat Hûsen enz. |
Blz. 13 r. 20 v.o. wordt 1. werd. |
Blz. 36 r. 6 v.o. noot 128. |
Blz. 40 r. 18 v.o. moesten 1. moest. |
Blz. 60 r. 5 v.o.l..... indruk op de fahrenden. |
Blz. 62 r. 16 v.b.l. gernde; id. r. 17 v.o. bij 1. hij. |
Blz. 69 r. 19 v.o.l. rêch; r. 11 v.o.l. taetet.
Id. r. 7 v.o.l. staete; r. 5 v.o.l. ungebaere. |
Blz. 70 r. 19 v.o.l. Pardus, Antilopus. |
Blz. 73 r. 23 v.o. et Allemagne I. en Allemagne. |
Blz. 77 r. 6 v.o.l. Lichtenstein. |
Blz. 81 noot 136 l. Brennenberc. |
Blz. 84 r. 2 v.o.l. Hôhenburc. |
Blz. 85 r. 24 v.o.l. Vrouwenlop. |
Blz. 88 r. 12 v.o.l. elliu. |
Blz. 108. noot 285, r. 3. l. cils faus amourous deste. |
Blz. 118 noot 341, r. 9 l. Reparâtrix. |
Blz. 143, noot 1, r. 3 nergens elders l. overigens weinig. |
Blz. 167 vs. 329 l. Ich wil vorbas blider zin
Dogentliche enz.
Id. II 1. 2. |
Stelling XX, Harpagon 1. Avare. |