[Dankwoord]
Aan het einde van mijnen arbeid gekomen, heb ik behoefte allereerst den blik te richten naar het verleden, en in gedachte te verwijlen bij hem, in wiens handen ik zoo gaarne dit proefschrift had nedergelegd, aan wiens nagedachtenis ik het nu slechts wijden kan, mijnen Vader. Weemoed vervult me bij deze herinnering, maar daarnevens klinkt een toon van innige dankbaarheid voor wat ik in dien Vader mocht bezitten! Zijne bezielende geestdrift voor alles, wat ons volk, onze taal betrof, heeft ook in mij eene liefde gewekt voor dat, wat hem het dierste was. Hij heeft mij den weg gewezen, dien ik gegaan ben..... en nu ik het einde bereikt heb, is hij niet meer; niets rest mij, dan eene herinnering! Maar zijn vroom en diep gemoed blijft voor mij stralen met een onvergankelijk licht, zijne nagedachtenis is mij heilig!
Aan U, Prof. Verdam, mijnen hooggeachten Promotor, een woord van dank voor den welwillenden steun, de vriendschap, die ik, schoon niet tot Uwe eigenlijke leerlingen behoorende, steeds van U mocht ondervinden, voor Uwe zoozeer gewaardeerde raadgevingen en hulp bij dezen arbeid. Nog past mij een woord van erkentelijkheid aan Dr. J.J.A.A. Frantzen, lector aan de gemeente-Universiteit van Amsterdam, mijnen voormaligen leermeester. voor de bereidwilligheid, waarmede ZEd. mij met raad en daad heeft bijgestaan, aan Mr. W.v.d. Poll, Gemeente-archivaris van Nijmegen, voor de gastvrijheid, die ik op het Nijmeegsch archief mocht genieten, voor de hulp, mij op andere wijze geboden, terwijl ik den Heeren Dr. Du Rieu, Dr. Byvanck, en Dr. de Vries, de Administratiën der Universiteits-bibliotheken te Leiden, Heidelberg en Bonn, die der Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage hierbij mijnen hartelijken dank betuig voor de onbekrompen wijze,