Verzamelde gedichten(1990)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 297] [p. 297] Bertha van Antwerpen Op een hoek van een straat En een straat in de stad, Tot al wie daar gaat ‘Kom hier’ roep ik, ‘schat’. En de veer op mijn hoed En mijn bloem van fluweel En mijn zachte groet Vermag veel, vermag veel. Twaalf is een dozijn. - Er nadert een man Die geholpen wil zijn En ik helpen niet kan. Hij spreekt een woord. Er is een ster die verschiet. Wij gaan samen voort. Ik ken mijzelf niet. Ik loop met hem mee. Ik hoor telkens zijn stem. In zijn atelier, Zegt hij, dat ik ben. Er hangt aan de wand Een stuk spiegelglas. Er is niets aan de hand Tot ik zie in dat glas. [pagina 298] [p. 298] Maar dan, onverwacht, Zooals tooveren gaat, Ben ik thuisgebracht Ik sta in mijn straat. Een blind links en rechts, Een muur met een goot, Het is ik, die heks, Het is ik, levensgroot. O mijn oud, oud hoofd Is zoo oud omdat Het den hemel belooft En de hel bevat. Een vrouw heeft een zoon En die zoon, hij, zoo groot, Biedt haar anders geen loon En sterft in haar schoot. Het zevende zwaard Is het zelfverwijt Dat ik heb gebaard En hem niet bevrijd. - Bertha, Bertha dan, Is al wat hij zegt Terwijl hij zijn wang Aan mijn blouse legt. Vorige Volgende