Verzamelde gedichten(1990)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 288] [p. 288] Het uitstel Iedere dag op u gewacht Wordt beloond Met de verleening van rijm en de scherpte van woord tegen woord Als met een laatste genade tegen het krijtende lied Dat, dringend en onvoldaan, soms als storm, zoo gerekt van klacht, Soms als kinderstemmen, zoo schril, in den nacht om het huis wordt gehoord, Maar dat, in taal, aan het licht gebracht, Anders niet Dan bekorend klinkt en gedroomd. Droomt hij ook overdag? Droomt hij slechts uw afwezigheid? Kan Dit zwijgend hart, die verbeten man, Zich overtuigend, telkens weer, Met stelliger hoop en verzwakt verweer, Dat reeds in zijn onvermoeiden lach En in zijn arbeid, merkbaar, gij Nadert, nadert; terwijl, eenmaal, Naar te vreezen is, verstomt zijn taal, En hij valt, ontwapend, weenend, verward, In den dag gelijk in den nacht terneer; - Kan toch dat hij In 't onaantastbare gezag Van vleesch en bloed nog dan ontwaart Dat gij geboren, aanwezig zijt? Vorige Volgende