Verzamelde gedichten(1990)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] Het klimop Als ik langs 't ziekenhuis waar zij verpleegd werd loop, het is niet omdat ik op haar opstanding hoop, het is omdat het klimop hoger is gaan reiken dat ik op 't muurtje klim om door het hek te kijken. Het is om het gebouw weer in de tuin te zien. Ik ruik de rozen weer, ik ruik de creolien, ik ga de trap weer op, ik loop door lege gangen, ik kom weer voor de deur waar 't bordje is omgehangen. Maar tegelijk, o klimop, die mijn slaap beroert, hebt gij mij naar een verre dag teruggevoerd. Ik lig in een prieel, ik ben een zieke jongen, en zij zit bij me en heeft ons lievelingslied gezongen. ‘Ik ga een deken halen, het wordt koud, mijn kind,’ zegt ze. Haar lichte stap verdwijnt over het grint. En ik tel wachtende tussen de klimopblaren de sterren die reeds aan de hemel flonkrend waren. - ‘Dromer’ zegt het klimop ‘kom van dat muurtje af, ga heen en leg een deken op je moeders graf. Zij moet het op den duur ontoegedekt koud krijgen nu zij in 't klimop ligt en de sterren ziet stijgen.’ Vorige Volgende