Verzamelde gedichten(1990)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] De vrouw in het rood Gisteren-avond na het werken, Liep, wijl ik wat uit Carmen floot, Ik nog een straatje, toen 'k ontmoette Een vrouw, geheel gekleed in 't rood. Zij was een karmozijnen vlam, Bloed-roode bloem, die de aarde ontsproot! Ze vroeg, of ik wat met haar opliep - Hoè weigeren zóó'n vrouw in 't rood! Én toen wij hecht-gearremd liepen, Voelde ik liefde fel en groot - (Zijt gij dan, hart, nimmer verzadigd!) Voor die gracieuse vrouw in 't rood. We kwamen onder donkre boomen: Toen, plots, zij me in haar armen sloot, Haar lippen vonden mijne lippen - O, de roode mond dier vrouw in 't rood! Den ganschen nacht waren we samen - Maar toen ik eind'lijk van haar vlood Liet 'k haar, nog ziek van liefde, achter, Die hartstochtelijke vrouw in 't rood. Als ik haar nogmaals zou ontmoeten, Als zij mij weer haar schoonheid bood, Dan ging mijn leven naar de bliksem Om die verdomde vrouw in 't rood. [pagina 100] [p. 100] Toch wil 'k haar zoeken, moet 'k haar vinden! Ik zal haar vinden bij den dood: O heerlijkheid den dood te vinden Bij die gezegende vrouw in 't rood. Vorige Volgende