Verzamelde gedichten(1990)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] IX Omdat het moest, namen mijn handen hem, Heb ik zijn kinder-lichaam stuk gebogen. Mijn wanhoop schreeuwde naast zijn kinder-stem, Want ik was bang voor open kinder-oogen. En toen wij naast den dooden jongen stonden, - Een roode brand joeg door den zomernacht - Heb ik, jouw waanzin onder mij, gevonden Waarom een stervende vervloekte lacht. Wij stonden eenzaam in den dageraad, Hand in hand, glimlachend tegen de zon Die door 't raam inkeek als een groot gelaat - Ik voelde tranen in mijn oogen springen En hoorde mij, toen 't carillon begon, Met vreemde stem een kinder-liedje zingen. Vorige Volgende