Verzamelde gedichten
(1990)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
De wandelaaraant. | |
[pagina 14]
| |
Aan mijn vrouw | |
[pagina 15]
| |
De wandelaarMijn eenzaam leven wandelt in de straten,
Langs een landschap of tusschen kamerwanden.
Er stroomt geen bloed meer door mijn doode handen,
Stil heeft mijn hart de daden sterven laten.
Kloosterling uit den tijd der Carolingen,
Zit ik met ernstig Vlaamsch gelaat voor 't raam;
Zie menschen op een zonnig grasveld gaan,
En hoor matrozen langs de kaden zingen.
Kunstenaar uit den tijd der Renaissance,
Teeken ik 's nachts den glimlach van een vrouw,
Of buig me over een spiegel en beschouw
Van de eigen oogen het ontzaglijk glanzen.
Een dichter uit den tijd van Baudelaire,
- Daags tusschen boeken, 's nachts in een café -
Vloek ik mijn liefde en dans als Salomé.
De wereld heeft haar weelde en haar misère.
Toeschouwer ben ik uit een hoogen toren,
Een ruimte scheidt mij van de wereld af,
Die 'k kleiner zie en als van heel ver-af,
En die ik niet aanraken kan en hooren.
Toen zich mijn handen tot geen daad meer hieven,
Zagen mijn oogen kalm de dingen aan:
Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan,
Stil mozaïkspel zonder perspectieven.
|
|