kundig
peil der Geuzenliedboeken als geheel verhoogd. Bovendien heeft dit Derde
vervolg als afzonderlijke verschijning de waarde, juist omdat het ten dele een
bloemlezing is, ons de gehele bezettingstijd, van capitulatie tot bevrijding,
weder te doen beleven, ook al zijn de gedichten niet chronologisch
gerangschikt.
Wat wij de redactie wel verwijten, is de opneming van enkele waardeloze
gedichten, die door de ondertekening en de datering kennelijk na de bevrijding
zijn ontstaan. Dit vestigt de indruk, dat het gereedmaken van dit boek onder
heel wat minder hachelijke omstandigheden plaats vond dan de voorbereiding, en
dat sommige geuzen, toen zij zagen, dat de reis geen gevaar meer meebracht,
zich nog ter elfder ure aan boord hebben begeven. Maar dit verschijnsel is
menselijk, al te menselijk zelfs, en was schering en inslag in de
bevrijdingslente. Misschien is het niet zonder reden dat de Geuzenliedboeken,
die de getrouwe spiegel zijn van ons gemoedsleven tijdens de bezetting, deze
menselijke trek in hun laatste vervolg vertonen.
Hiermede is dan de Geuzenpoëzie voorgoed afgesloten. Zij is, deze poëzie
van het hart, van het gefolterde en hopende hart, naast de herdenking der
gevallenen, de enige waarachtige getuige, die ons uit de bezettingstijd rest,
en zij zal blijven spreken ook nadat al het puin is geruimd, alle leed gelenigd
en bezworen, en ook nadat alle slachtoffers met plechtige toespraken zijn
bijgezet in de gewijde vergetelheid der vredehoven.
Zal zij blijven spreken? Zal men, als de tijd ‘die alle wonden heelt’
zijn werk gedaan heeft, haar hartekreet nog verstaan ondanks haar talloze
tekortkomingen in poëtisch opzicht? Ik ben er zeker van. Steeds zal men deze
poëzie van het hart beoordelen niet als rechter maar als een jury. Men zal haar
iedere fout vergeven als een ‘crime passionnel’. Men zal onder haar stoplappen
en stunteligheden haar stem blijven eerbiedigen, omdat zij getuigt van een tijd
toen geloof, hoop en liefde onze enige bezittingen waren en toen het geestelijk
leven in ons land op hoger moreel peil stond dan ooit te voren, tenzij in de
dagen van