dichterschap,
bekroond door de uitgave der Verzamelde gedichten, is voorbij. Een nieuwe,
laatste periode vangt aan: die van het ‘strijdende’ dichterschap. De kritieken
worden gebundeld, het tijdschrift opgeheven, het hoogleraarsambt aanvaard.
Voor alwie dieper door wil dringen tot het verstaan van
Verweys midden-periode, zijn deze artikelen
van
I.P. de Vooys volstrekt onmisbaar. De Vooys
was mederedacteur van ‘De Beweging’, was bovendien in die jaren een intiem
vriend van Verwey. Elk dezer drie studies geeft van de dichtbundel, waaraan zij
zich wijdt, een overzicht niet alleen, maar tevens een helder commentaar op de
afwisselende reeksen beelden die zich in onderlinge betrekking verduidelijken
en verdiepen. Want - het is overbekend - Verwey schreef geen gedichten, maar
reeksen gedichten. Een interpretatie van Verweys arbeid uit zulk een belangrijk
tijdperk en door zulk een fijne en deskundige geest als I.P. de Vooys, kan niet
anders dan uiterst welkom zijn. Waren deze drie studies, in de jaren dat zij
verschenen, gevoelige beschouwingen, thans verkrijgen zij, door hun
gezamenlijke verschijning, het karakter van een beginselverklaring.
Deze beginselverklaring schijnt zich te richten, volgens de
‘verantwoording’ die de uitgeefster aan het boekje vooraf doet gaan, tegen
Vestdijks werk ‘Albert Verwey en de idee’.
Toegegeven zij, dat Vestdijk een geheel andere kijk geeft op de opeenvolging en
samenstelling van Verweys gedichtenbundels. Maar wie is competenter? Hij die
van Verweys werk ook de laatste periode overziet, - hetgeen De Vooys in 1912
nog niet doen kon, - of hij die Verwey zo van nabij gekend heeft, hetgeen
Vestdijk niet ten deel is gevallen? Wie was competenter, Petrus of Paulus?
Ieder oprecht bewonderaar van Verweys levenswerk zal erkennen dat zowel
door De Vooys als door Vestdijk een hoeksteen gelegd is, en door beiden niet
meer, maar ook niet minder, dan dat.