| |
Althans cultuurhistorie
Prosper van
Langendonck: ‘Gedichten’ Alfred Hegenscheidt: ‘Starkadd’
Het derde deel van de ‘Honderd delen’, die volgens de bedoeling der
grootopgezette onderneming de Nederlandse literatuur vertegenwoordigen gaan,
bevat, in één band,
Prosper van Langendoncks complete gedichten en
het veertig jaar geleden met zoveel vreugde begroete ‘Starkadd’ van
Alfred Hegenscheidt. Wie zich misschien
verwondert, de zwaarmoedige verzen van Van Langendonck verenigd aan te treffen
met het heldendrama ‘Starkadd’, moet bedenken dat Van Langendonck tot de
oprichters behoorde van ‘Van Nu en Straks’, het Vlaamse tijdschrift dat
verwantschap vertoonde met ‘De Nieuwe Gids’, en dat Hegenscheidt met zijn
‘Starkadd’, begroet als een primeur van de nieuwe oogst, daar een der
voornaamste medewerkers van was. Zo ziet men dan althans cultuurhistorisch
verband tussen Van Langendonck, enerzijds, de wegbereider, en anderzijds
Hegenscheidt, de eerste vervulling ener belofte. Vallen zowel de gedichten als
het drama u tegen, - | |
| |
hetgeen zij zeker zullen doen -, bedenk dan
ook nog dit: met dit werk heeft Vlaanderen in korte tijd de afstand afgelegd,
de enorme afstand, die
Pol de Mont scheidt van
Karel van de Woestijne. Het is de afstand tussen
anonieme poëzie en poëzie waarin de dichtende persoonlijkheid doorklinkt.
Om van
Van Langendoncks verzen een indruk te geven,
schrijf ik volgend sonnet, ‘Naglans’ getiteld, hier voor u over.
Wanneer, in 't dalen, nog de zonne draalde en
beidde
en als een stervend hart in 't kwijnend Westen
hing,
was 't dan haar bloed dat vloeide, of was het de aard,
die schreide,
de troostelooze, daar heur glorie henenging?
Zie! Langzaam krimpt de gloed, die laaiend zich
verbreidde,
en smelt allengskens tot een bleeken, bleeken
kring,
die, lang nog scheemrend aan den verren rand der
heide,
de insluimerende aarde omwaast als een
herinnering.
O! toen ik, bij uw droef vertrek, te sterven
meende...
- Ik weet niet of gij minde, ik weet niet of gij
weende,
maar innig brandend, als mijn liefde, was mijn
smart.
Doch eind'lijk week de pijn, die diep en vlijmend
griefde,
wijl niet mijn liefde, maar 't herdenken aan mijn
liefde,
als zoete weemoed glimt om 't ingetogen hart.
Dit is verre van een meesterstuk, en het zou niet moeilijk zijn, van
regel tot regel, van ‘draalde en beidde’ tot ‘zoete weemoed’, de
onbeholpenheden aan te wijzen. Het geeft echter met zijn versmelting van
individueel gevoel en landschaps-aanschouwing het algemeen karakter van Van
Langendonck en de toonaard zijner poëzie uitstekend weer. Van Langendonck
schrijft niet met woorden maar met melodieuze klankeffecten. Hij houdt van
vervloeiend duister, scherpe tekening vermag hij niet te geven, hij beschikt
niet, als
Gezelle, over licht. Hij heeft | |
| |
voorkeur voor bossen, voor heuveltoppen met doezelig uitzicht, voor
herinneringen en nabespiegelingen, voor alles wat wazig is en zich op afstand
bevindt. Hij is geen ‘dichter van de natuur’ zoals ik ergens heb gelezen, hij
is een dichter van zijn eigen sentiment, in natuurbeelden ontvlucht en
half-onuitgesproken gelaten. ‘Zijn technische middelen schieten te kort’, zegt
Maurice Gilliams in de voortreffelijke
inleiding die aan de verzen voorafgaat, - ‘om over de innerlijke tegenstanden
heen te komen.’ Zo is het. Met al zijn minderwaardigheidsgevoel, dat hem een
leven lang beklemde, is
Van Langendonck aan zichzelf zich vast blijven
klampen. Dit veroordeelt niet een mens, dit veroordeelt een dichter. Het enige
wat ik in bovenstaand sonnet waarderen kan, is, in de laatste twee regels, het
naderend geluid van
Karel van de Woestijne. Van Langendonck heeft
er toe bijgedragen, dat voor Karel van de Woestijne niet de vijfvoetige jambe
van de Nieuwe Gids, maar de zesvoetige jambe, met afwisseling van klassieke en
romantische cesuur, de heersende vorm werd. Het is een verdienste het
instrument voor een meester gespannen te hebben. Dat hij hierbij de Franse
Parnassiens, als De Hérédia, navolgde, - zie zijn jeugdsonnetten ‘Hannibal’ en
‘Circe’, - vermindert die verdienste voor onze taal niet. - Soit! Hier is dan
Van Langendonck, in de puntjes uitgegeven, met inleiding, varianten en
nagelaten fragmenten. Moge een nageslacht er meer aan hebben dan wij.
Kende ik Van Langendoncks gedichten reeds sedert 1918, de uitgave in de
Wereldbibliotheek, - ‘Starkadd’, ik moet het bekennen, had ik nooit gelezen,
ondanks
Vermeylens uitbundige lof, ondanks
Verweys studie in ‘Stille tournooien’, waar naar
aanleiding van Starkadd over apollinisch en dionysisch antagonisme wordt
gesproken. Het is merkwaardig welk een enthousiasme het enkele woord Starkadd
in een oudere generatie teweegbracht. Ik zie nog De Meester, ‘Starkadd’
roepend, met de duim in zijn vest, geestdriftig in de kamer op een neer gaan
lopen. - ‘Starkadd! Starkadd!’ | |
| |
Om u een overzicht van het drama te geven, dat in toon iets aan Ibsens
jeugdwerken doet denken, en om tegelijk een verklaring aan de hand te doen voor
het enthousiasme, opgewekt waarschijnlijk door de maatschappelijke conflicten
die het stuk bewust of onbewust te verstaan geeft, zal ik het gegeven van ‘Starkadd’ transponeren in de moderne tijd. Er is een
fabriek. De oude directeur van die fabriek heeft een dochter en een nietsnut
van een zoon. Voorts is er een sluwe administrateur en - last not least - een
jong ingenieur die geheel in zijn werk opgaat. Wie volgt de directeur op? De
zoon? Dit hoopt de administrateur, want hij heeft gezag over de slappe jongen.
Of de ingenieur? Want hij is op instigatie van de vader met de dochter
verloofd. Van een zakenreis die de ingenieur moet maken, maken zoon en
administrateur gebruik snel hun slag te slaan. Zij vermoorden de directeur, de
zoon volgt op, de dochter compromitteert zich met de administrateur die
hiermede voor zichzelf het directeurschap in het vooruitzicht stelt. Als de
ingenieur van de zakenreis terugkomt is er voor hem geen plaats meer op de
fabriek. Hij heeft zijn liefde en heeft zijn werk verloren. Wanneer hij echter
verneemt dat moord in het spel was, neemt hij, terwille van zijn vereerde
directeur, bloedig wraak op zijn tegenstanders, verlaat zijn liefde en hervindt
de hartstocht voor zijn werk.
Transponeer dit gegeven thans weer terug. Lees voor de fabriek een
koninkrijk, voor de directeur Koning Froth; noem zijn zoon Ingel, noem zijn
dochter Helga, de administrateur Saemund, de ingenieur Starkadd; laat het drama
in Denemarken spelen, in het land van Hamlet, in de skaldentijd; en gij hebt
een overzicht van het stuk en tevens van de actuele problemen die er symbolisch
in uitgedrukt werden: de strijd tussen bekwaamheid en geboorterecht. De
rijmloze verzen, waarin het stuk is geschreven, bezitten niet de allure en
welsprekendheid van
Multatuli's ‘Vorstenschool’, hoe dicht ze zich aan dagelijkse taal ook
houden, en de psychologische structuur der verschillende figuren is zo
simplistisch, dat niemand wel meer | |
| |
aan Shakespeare zal denken,
zoals vroeger gedaan werd. Ook zie ik niets van de ‘atmosfeer’, hoor niets van
‘de zoete vlucht der woorden’, waarvan
Dr. Rutten in zijn niet zeer geslaagde inleiding
gewaagt. Ik bespeur, met de beste wil der wereld, een eerste vleugje
gemeenschapskunst, waarvoor
Henriëtte Roland Holst, in haar latere spelen,
een gelukkiger, hoewel idealistischer, vorm heeft gevonden.
Zo geeft dit deel van de ‘Bibliotheek’ het Vlaanderen weer van ‘Van Nu
en Straks’ in zijn twee aspecten: het aspect zwaarmoedig ‘fin-de-siècle’ in
Van Langendonck, het aspect hartstochtelijk
‘renouveau’ in
Hegenscheidts ‘Starkadd’. Helaas zijn beide schrijvers, eenvoudig door
gebrek aan talent, niet in staat deze twee aspecten der Vlaamse ziel in hun
grootheid te doen vermoeden. Zij geven er gezamenlijk een aanduiding van. Zij
zijn, zoals alles ten slotte, van historische waarde; zij missen klassieke
betekenis. Denk u even in dat dit boek bestaan had uit
Teirlincks ‘Mijnheer Serjanszoon’ en
Gezelles ‘Rijmsnoer’, uit
Van de Woestijnes proza als ‘De boer die sterft’ en
Van Ostaijens lyriek, en gij had scherper indruk
ontvangen van de geest van het land, waar zowel primitief als barok vandaan
komt en vandaan zal komen.
Men mag de redactie geluk met het tempo wensen, waarin de ‘Bibliotheek’
haar uitgaven vervolgt, in haar keuze is ze ook ditmaal niet gelukkig.
Onze literaire belangstelling gaande te houden mag niet haar doel zijn,
maar werken te publiceren waar onze ingeboren ontvankelijkheid op reageert.
|
|