Tot dergelijke zeldzaam-nobele documenten behoort de studie van
Marsman over
Menno ter Braak. Marsman ‘worstelt’,
essentieel kunstenaar als hij is, met schepping en perspectief. Het geschapene
wordt eerst schepsel zodra het zich in een ruimte aftekent; met andere woorden:
als het niet slechts een verleden maar ook een toekomst heeft, als het de macht
heeft zich voort te zetten zoals het zelf een voortzetting was; letterkundig
gesproken: als de inhoud een vorm krijgt, een vorm die niet zozeer definitief
als op zijn beurt weer creatief is. Dit gevoel voor ruimtelijk perspectief is
een belangrijke factor voor het verstaan van Marsmans werk, zowel in proza als
in dichtvorm. Zonder toekomstvisioenen zouden zijn eruptieve ontladingen
slechts toevalligheden zijn; thans wijzen deze ontladingen (de gedichten) de
plekken aan, waar de elementen die morgen mee zullen spreken verborgen liggen.
Zonder gerichtheid op toekomst zou zijn ‘vitalisme’ een theoretische filosofie
zijn. Zonder toekomst had zijn werk geen achtergrond.
Thans, lezer, het volgende. Het vorig jaar heeft Marsman, bij Querido
tezamen met De Gemeenschap, zijn ‘
Verzameld werk’ uitgegeven. Drie forse delen. En nu heeft
hij blijkbaar behoefte gevoeld, alvorens met werken voort te gaan, zich af te
vragen: leef ik in mijn tijd, leeft de tijd in mij. Hij heeft - echt Marsman -
zich deze vraag concreet gesteld door zich aan een tijdgenoot te meten. Hij
koos Menno ter Braak uit, en in Menno ter Braak niet de romancier, de
estheticus, de historicus, maar de actueel-essayistische Menno ter Braak. Door
nu de ‘periodes’ van Ter Braak, anders gezegd zijn ‘frontveranderingen’,
uitgedrukt in Carnaval, Démasqué, Politicus en Christenen, telkens met
internationale figuren te vergelijken als Thomas Mann, Stendhal, Nietzsche,
verkrijgt Marsman tot resultaat een stuk moderne beschavingsgeschiedenis in de
figuur van Ter Braak aanschouwelijk te maken. Dat Ter Braak, aldus ‘im Schatten
der Titanen’ gesteld, niet gans verdwijnt, strekt niet alleen Ter Braak maar
ook Marsman tot eer, voor wie krachten uit het verleden nog slechts krachten
zijn als zij hun geldigheid