verandert ooit in een boek van
Van Schendel, de gebeurtenissen hebben telkens
de strekking aan te tonen hoe onvermijdelijk men in alle dingen des levens
zichzelf blijft, en men kan zich, als men het boek gelezen heeft, verwonderd
afvragen, of het door de grote eenderheid komt dat in elk dezer korte romans
het leven zo lang lijkt.
Ten tweede: de figuren uit een boek van Van Schendel vormen meestal een
zeer besloten gezelschap, bestaande uit broers, een vriendenkring of
ambachtsgenoten, wier gezamenlijk leven ons wordt meegedeeld. Meestal zijn ze
elkaars spiegelbeeld, congruente tegenstellingen; wat de een links is is de
ander rechts. De reiskameraden hebben een geheel leven met elkaar te doen, er
is weinig of geen invloed van buiten. Het ‘buiten’ bestaat enkel uit elementen:
water, natuur, weersgesteldheid. En er is, vooral sinds het Hollandsch drama
bespeurbaar, sinds dus de boeken niet meer te water maar te land spelen, nog
een ander element aanwezig, waarvan moeilijk te zeggen valt of het aards is of
bovenaards: een ‘behekstheid’ van huis of grond, samengaande, binnen in de
karakters, met een overerfelijke verdorvenheid van menselijke geaardheid. Zo
schijnt dan het noodlot, of hoe men de onverzettelijkheid noemen wil, zich tot
dieper dan het begin van het boek en tot verder dan het einde daarvan uit te
strekken.
En al dit eentonige is niet zonder huiveringwekkende grootsheid.
Huiveringwekkend deze ‘Grauwe vogels’, de twee broers, Kasper en Thomas Valk, de
gedoemden. Kasper, de arbeidzame, die zijn plicht doet in het zweet zijns
aanschijns - hij is tuinder - maar die zijn plicht doet uit opstandige
hoogmoed, want hij verwerft zich door zijn arbeid het recht het noodlot toeval
te mogen noemen en hij behoeft zich door niets dan door toeval overwonnen te
verklaren; Thomas, de blinde broer, gepensioneerd Indisch officier, bij Kasper
inwonend, die, blind als hij is, helderziender is dan zijn broer, van een
helderziendheid die in elk toeval een zich mettertijd voltrekkend noodlot
opmerkt, maar die niettemin, helderziend als hij is, zelf het blinde werktuig
moet zijn waarmee een blinde kracht,