Elementair of simplistisch?
Gerard
Walschap: ‘Celibaat’
Gerard Walschap schrijft als een rups. Zijn
pen gaat over het papier, de rups bijt zich een weg over bladeren. Men ziet een
uitgevreten spoor van blad op blad. Honderden mensen heeft Walschap nodig om al
etend een boek te schrijven. Mensen voor hem zijn niet kostbaar. Het hele
geslacht D'Hertenfeldt komt er aan te pas, de voorvaders, de grootvaders, de
vaders, tot de schrijver in het laatste telgje een plekje vindt, voldoende
week, voldoende gedegenereerd, om er zich in neer te nestelen. Dan komt de
omgeving van het uitlopertje aan de beurt: de ooms, de tantes, de neven, de
vrienden en vriendinnen, zij worden stuk voor stuk aangebeten, zij
verschrompelen, met het spoor voorzien van de aantastende pen. Zo'n geslacht
D'Hertenfeldt, wat was het? Achtereenvolgens een boer, een baron, een Brusselse
notaris, een impotent landjonkertje. Het laatste heertje kon zich niet meer
voortzetten, zijn bloed had enkel nog vernietigingsdrift, het vernietigde
zichzelf. Geen aangrijpender passage in het boek dan de beschrijving hoe het
heertje, een kind nog, zijn moeder doodfoltert. Dan keert het naar het
voorvaderlijk landgoed terug, teert een tijdje op het prestige der voorvaderen,
ziet als door de kier van een deur het licht der liefde, maar trekt de deur
zelf weer dicht, gaat in de oorlog, wordt deerlijk verminkt, bevindt zich met
zijn geschonden gezicht op eenmaal ‘getekend’ en als het ware nu voor het eerst
uiterlijk in overeenstemming met zijn inwendige levensonmacht, en sterft,
sterft, verzoend en tot vrede gebracht, een pijnloze dood. Hij laat niets
achter, maar, en dit stemt tot dankbaarheid, uit hem zet niets zich voort.
Walschap heeft meer zulke boeken geschreven. Familieromans,
degeneratie-romans. De bedorven plekken zijn zijn steune punten. Hij houdt er
van een levensloop snel te beschrijven en dan meteen het karakter van een
persoon aan te duiden door de aanhaling van een dagelijks, al te dagelijks
gesprek. Dat maakt,