woordigend zijn voor groter dingen dan onze
persoonlijkheid. De norm van normaliteit aanleggen is het onmenselijkste wat
men doen kan.
Donker schrijft bijvoorbeeld over de nagelaten
kleine liedjes van
Herman Gorter. Hij schrijft: ‘Deze tot de
uiterste eenvoud herleide regels staan het dichtst bij de van leed en
ondervinding geladen en erdoor gelouterde woorden, die diep beproefde menschen
soms zonder het zich ten volle bewust te zijn spreken’. Hier is weer de
menselijke maatstaf, die hetgeen uiterlijk op een stameling lijkt tot normaal
gevoelsleven verklaren wil. Maar het grote en merkwaardige van Gorter was juist
de volle bewustheid, het vast visioen. Er is iets hoorbaar helders in het
openliggen van de schijnbaar onbeholpen regeltjes. Het is alles heel vreemd,
heel berekend, heel taalkundig tot een uiterste van klankverfijning afgestemd;
het gaat tot een toonhoogte die boven het waarnemingsvermogen van het oor ligt.
Hier is eer een soort saamgetrokken skalden-poëzie dan in ‘Mei’, waar ik tenminste weinig daarvan verneem.
Donker schrijft zeer juist over de poëzie van
E. du Perron: ‘De strenge vormen van het
klassieke vers, waarvoor hij een voorliefde blijkt te hebben, beheerscht hij
slechts gebrekkig. Dit is een van de factoren, waardoor de poëtische waarde
zijner verzen niet groot is; als vers zijn zij effen en gelijkmatig en zelden
verrassend, de mentaliteit ervan is interessanter dan de verzen -.’ Maar dit
is, dunkt me, in tegenspraak met wat zes bladzijden verder te lezen staat: ‘Men
kan van hem een herleving van het gelegenheidsgedicht verwachten, van den
dichterlijken brief, zooals Horatius en Ovidius hem schreven’, en hij gaat
voort met van Du Perron ‘embleem-poëzie’ te vragen, ‘zooals
Roemer Visscher ze schreef.’ - Deze
tegenstrijdigheid is alleen te verklaren als een tweevoudige interpretatie van
een en hetzelfde verschijnsel, te weten dat het beeld in Du Perrons gedichten
zoveel markanter is dan de taal. Het beeld inderdaad is daar als een voorwerp,
het spreekt niet, en de dichter staat er naast als een explicateur, met ophef
fraserend, zijn bewogen-