Verzameld werk II. Kritisch en verhalend proza
(1961)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 749]
| |
versificatie springt zeer zeker eerder in het oog dan hun vergelijkbaarheid van gevoelsgrond. Besnard met zijn vermolmde weemoedigheid, Engelman met zijn helder, verblinkend lied. Besnard de ingesponnen cocon, Engelman de kapel. Besnard met zijn berekenend ‘de mensch heeft zijn ellende en heeft de straat’, en Engelman met zijn verbaasd ‘Ambrosia, wat vloeit mij aan?’ - Het is een betrekkelijke bijkomstigheid dat bij Besnard de aandoeningen van herfst, bij Engelman die van lente in de verzen domineren. Bij beiden echter ligt als een groeibodem onder de dichterlijke aandrift een gevoel van ondergang, van wildernis, van persoonlijke ontbinding, een oer-staat van tijdens genot verwoest en verteerd vlees, en voorts, bij beiden evenzeer, een onverwachte wederopbloei van onverschuldigd en onpersoonlijk geluk, enkel te danken aan een goedheid des levens, die dit in de diepte van het vermoeide lichaam, buiten het bereik van het bewustzijn, deed ontkiemen. - ‘Toen steeg uw ziel tot aan uw weerlooze oogen’ van Albert Besnard, een regel die aanbreekt als een dageraad, is, wat innerlijke betekenis betreft, geheel te vergelijken met Jan Engelmans:
Wie kent, als vleesch wordt tot muziek,
de oorsprong van het ver cantiek?
Maar de vraag van Engelman, ofschoon uit dezelfde innerlijke vertedering opgeweld, klinkt ijler dan Besnards aanschouwende bepaaldheid, klinkt ijler en is reeds klapwiekend ontvlogen, niet meer gevoelend ‘het zeer van al wat open borst’ (Besnard). Engelmans bundel ‘Tuin van Eros’ bevat het lange bespiegelende gedicht ‘In den tuin’, dat men enige maanden geleden in dit tijdschrift heeft kunnen lezen, en een dertigtal korte gedichten, deels naar mijn weten nog ongepubliceerd, deels een voortreffelijke keuze uit vroeger werk. Charles Nypels heeft er een kostbaar en verzorgd boek van gemaakt. Men herleest er, onder andere, de prachtige ‘cantilene’ voor Vera Janacopoulos. | |
[pagina 750]
| |
Ambrosia, wat vloeit mij aan?
uw schedelveld is koeler maan
en alle appels blozen...
Men herleest en bemerkt dat de verrassende frisheid nog niet is aangetast. De dauw ligt nog op de druiven. |
|