Chr. de Graaff
‘Alleenspraak’
Naar mijn mening heeft
De Graaff niet verstandig gedaan, deze
verzen verzameld uit te geven. In een tijdschriftaflevering, in een almanak als
Erts of Balans, had zijn stem een opmerkelijke, zich afzonderende ernst; in een
bundel tezamen gebracht verliezen deze poëtische epigrammen met hun apartheid
tevens veel van hun poëzie. Het zijn verzen die men als bladvulling onbevangen
moet lezen en die dan treffen door een toon van donkergestemde eerlijkheid. De
pretentie ener uitgave vernietigt daar veel van, de beschroomdheid gaat
verloren en de eerlijke gemoedsuitstorting gaat zich voordoen als een
gekunstelde ongekunsteldheid. Het wordt alles te innig, te vibrerend, te
deemoedig voor een eenzame zucht en hier en daar tijdens de lectuur van ‘
Alleenspraak’ moest ik denken aan passages uit Johannes
Viator.
De kwestie is dat De Graaff het dringen voelt van gedichten maar geen
aanleg heeft voor lyriek. De moeizame troebelen in het eigen hart zijn hem te
overmachtig. Geluid ontlenend aan Rilke, aan
Werumeus Buning en anderen, brengt hij het
tot een klacht, die hem echter niet bevrijdt. Zijn verzen gaan nergens naar
toe, hebben drang maar geen doel, zij voelen zich in hun eigen beweging niet
‘in hun element’.
Een engel heeft hem fluistrend aangezegd:
Sta op en volg mij, ziet niet om; dit oude
Huis wordt nog dezen nacht in asch gelegd.
Niets ter verteedring zal uw hand behouden.
Het spijt me dat de engel deze raad slechts fluisterde, want nu werd
hij niet gehoorzaamd. De vertedering met al haar slopende zelfkwellingen is
gebleven, de oude pijnen, soms naar de zijde der ontrukte vertroosting, soms
naar die der bittere beschouwing omgewoeld. Bovenstaande vier regels doen
dromen