wij dat de dichter zeer helder gezegd heeft wat hij te
zeggen had, of liever wat hem werd ingegeven, want hijzelf is verdwenen uit het
gedicht, als een waardeloos instrument, zodra de lelijkheid met een sprong naar
de diepte voor duidelijkheid plaats maakt en het niet langer om de spreker maar
om het gesprokene gaat.
Het is of ik den man, die van u twee ging
spreken
nimmer en nergens meer vind -
O Moeder, Moeder en Kind.
Dikwijls wordt het beeld van het Kind zó stralend, dat niet slechts de
dichter, maar evenzeer de Madonna, in wier afglans hij nog een schrede verder
het Licht weerspiegeld had waargenomen, ‘gansch weggewischt’ wordt: met andere
woorden, de dichter laat bij het einde van het gedicht Maria ervaren, wat hij
zelf bij de aanvang ervoer.
Zichzelf ontdekkend vóór de lage poort
hoorde Maria, hoe haar hartklop klom,
steeds hooger klom, tot zij zich vreemd verloor:
een ander, eindeloos leven begon.
Een ander maal vereenzelvigt de dichter, zoals in Annunciatie, zich met
de engel Gabriël, die, wanneer hij de verkondiging aan Maria zal overbrengen,
‘in een afgrond ziet’ en geruggesteund moet worden door de onmetelijke hemelse
stoet die achter hem in afwachting staat opgesteld.
Eerste hulplooze woorden. Toen groeide zijn
stem;
hevig, tot bijna fluisteren, heeft hij gezegd.
Ik vermoed echter dat dit gedicht Annunciatie, evenals helaas te veel
gedichten uit deze bundel, tot jeugdwerk van de dichter behoort. Het heeft nog
een zekere behaagzucht en schertsende