Anthonie Donker
‘De draad van
Ariadne’
Het kan soms hinderlijk zijn, zoals jonge dichters de ene bundel laten
volgen op de andere, zonder van enige vernieuwing of zelfs maar van verbeterde
werkwijze blijk te geven. Op zijn best handhaven zij zich dan op een zekere
hoogte en slaan de meedogenloze waarheid, dat wie stilstaat achteruitgaat,
onnadenkend in de wind. Wie heeft er baat bij acht bundeltjes, die er evengoed
één hadden kunnen zijn?
Maar voor
Anthonie Donker ben ik blij, dat hij zo
spoedig na ‘
Kruistochten’, dat naar men zich herinnert nog geen twee
jaar geleden uitkwam en toen met de Dom-prijs voor poëzie bekroond werd, deze
nieuwe bundel heeft uitgegeven. Want ‘Kruistochten’ gaf niet meer dan de
gemiddelde kracht van zijn talent, waarbij men dus alleen kon opmerken, dat hij
niet, gelijk andere jonge dichters tegenwoordig zo gaarne doen, zonder
innerlijke noodzaak van richting veranderde, en bijvoorbeeld van heel
traditioneel heel modern, of, wat meer in de mode is, van heel modern heel
traditioneel geworden was. Neen, hij verloochende de leuzen van zijn aanvang
niet, wat altijd als een hachelijke willekeur aandoet; hij bleef zich zelf
gelijk, in toon met sterke herinneringen aan
Werumeus Buning, in ritme met dat eigenaardig
golvende, heuvelachtige, dat hieruit bestaat, dat de heffing zijner regels
doorlopend precies in het midden valt.
Zijn nieuwe bundel nu, ‘
De draad van Ariadne’, sluit gelukkig weer aan bij het
beste wat ik van hem uit ‘
Grenzen’ kende, en geeft, in enkele gedichten, weer
datgene wat zijn aanleg bereikbaar stelt maar toch meer dan die aanleg is. Om
het kort en ruw-weg te zeggen, is het levensbesef, dat de aanleiding was en de
inhoud van zijn verzen, het volgende. Wanneer men in onze wereld het einde
aller dingen als hun eigenlijke diepte opneemt, begint de dood zoiets als de
plaats te vervullen der derde dimensie. De voorwerpen en gebeurtenissen zelf
krijgen daar-