Als pure schrijfkunst is dit deel ongetwijfeld beter dan de
voorafgaande. De belemmerende gespreksverdubbelingen, het voortdurend uitleggen
door de schrijver van Merijntjes gedachten, zijn verdwenen; de vroeger al te
artistieke landschapsbeschrijvingen komen geheel niet meer voor. Behalve op een
bijzonder treffend en deskundig gebruik van dialect kan ‘Onnozele kinderen’
bogen op een meesterlijke beschrijving van een fabrieksrelletje, een
uien-oogst, waar
Streuvels jaloers op zou kunnen zijn, een
varkensslachterij, een gevecht met een kwaadaardige waakhond; welke op zichzelf
al doen vermoeden dat de ontevreden redacteur van een onzer grote dagbladen,
die onlangs over de Nederlandse romankunst schreef dat zij, bij alle
psychologische uiteenrafelingen en burgerlijke milieuschilderingen, zo
opvallend arm was aan goede beschrijvingen waar kennis van het concrete leven
bij te pas kwam, dit boek nog niet had gelezen, evenmin als bijvoorbeeld ‘Het wassende water’ van
Herman de Man.
Ik herhaal, als schrijfkunstenaar heeft
De Jong zeer zeker nog gewonnen. Trouwens
iemands proza, heb ik wel eens meer opgemerkt, in tegenstelling tot wat men
meestal bij poëzie ziet, gaat er op vooruit wanneer de auteur zich door een
uitgebreid publiek gelezen voelt. Een zekere bezorgdheid of men wel verstaan
zal worden, die vaak proza gekunsteld en opzettelijk maakt, verdwijnt en maakt
plaats voor het tikje verzekerde overmoed en durf tot beknoptheid dat stijl
altijd ten goede komt.
Maar waarom ik, en velen met mij, ondanks deze winsten, toch door ‘Onnozele kinderen’ teleurgesteld ben, vooral wanneer ik aan
‘Het verraad’ terugdenk, is het volgende. In ‘Het verraad’
was het verhaal zoveel gaver, zoveel strakker en gelijkmatiger door het boek
heen gelegd, terwijl in ‘Onnozele kinderen’ het brokkelig, in erupties, en met
te veel krachtvertoon wordt voorgedragen. In ‘Het verraad’ was het om meer dan
om een karakteristiek der personen te doen, terwijl in ‘Onnozele kinderen’ de
gehele tragiek daar alleen op berust.