ve beschrijving van wat de merkwaardige waarde was van de katholieke
schrijvers.
Van Lennep,
Hofdijk,
Staring en
Tollens worden bekritiseerd, maar wat de
positieve waarde was van
Thijm,
Schaepman, en anderen, wordt bekend
verondersteld. Toch was zulks
Broms taak geweest, en geen gemakkelijke.
Er wordt verder een overzicht gegeven van de geschiedenis der bouwkunst,
gotiek, neogotiek, waarvan
Cuypers de held is en
Berlage en
De Bazel er met een prix d'estime afkomen; een
overzicht van de schilderkunst met
Bosboom, de kerkenschilder, als katholiek
malgré lui in het middelpunt der belangstelling. Volgt de muziek met
Verhulst en
Diepenbrock, etc., herleving van Gregoriaanse
muziek, etc. etc.
Op twee plaatsen heb ik dit boek met genoegen gelezen. Het is waar de
schrijver het karakter geeft van
Bakhuizen en
Martinus des Amorie van der Hoeven. Daar zit
opeens iets breeds en iets gevoeligs in zijn stijl. Hier, besefte hij en wist
hij ons ook mee te delen -, hier spraken twee mensen een woord met hun gehele
persoonlijkheid. De akelige wrok, de kwasi-wetenschappelijke rancune en die
stille lach van iemand die zelf denkt dat hij het laatst lacht omdat hij doof
is, welke overal Broms boek ongenietbaar maken, en nog het meest, hoop ik, voor
katholieken die hun geloofsbewustzijn te sterk achten om als proppenschieter
tegenover stromannen dienst te doen -, dit alles is afwezig, wanneer hij het
over Bakhuizen en Amorie v.d. Hoeven heeft. Dit was zijn ware methode geweest
tegenover figuren uit de Romantiek: hen voor zichzelf laten spreken, niet met
uit briefjes geknipte en bijeengeplakte bijzonderheden, maar met de hele inzet
van hun lijf en ziel, voorzover ze zulks bezaten. En dan streng, streng,
streng, deze typisch romantische levenshouding afscheiden van een geloof dat
sommige hunner min of meer aandrijvend bezield heeft. Ten slotte, aantonen hoe
in de enkele figuren die zich niet aan hun menselijke individualiteit maar aan
de leefregels van dit geloof overgaven, de toppunten der eeuw ons nog altijd
bij blijven.