Jan Prins
‘Getijden’
Jan Prins, de dichter van de zozeer terecht
van algemene bekendheid geworden bundel ‘
Tochten’, zijn eersteling, geeft thans een herdruk uit van
zijn tweede boek ‘
Getijden’, dat men niet moet nalaten thans ook eens te
herlezen. Treft in ‘Tochten’ een zekere nieuwheid van toon, een telkens
verrassende zeggingswijze, welke even doet denken aan brieven van reizigers die
de gave bezitten met een enkele improvisatie van een gevoelsindruk tevens een
duidelijk beeld van het gebeurde te geven - (iets wat iets heel anders is dan
virtuositeit, die gewoonlijk van een brutale raakheid van beeld uitgaat en met
de originaire gevoelsindruk het niet zo nauw neemt, neen, daar gaarne wat aan
toevoegt en dus onecht is - vergelijk Jan Prins maar eens met
Adama van Scheltema!) - in ‘Getijden’
daarentegen zal u treffen de studie, de overdachtheid, en de van toewijding
dieper geworden intimiteit. Er is een langzamer maar ook een dieper gang in de
melodie gekomen. Lees maar eens het verhalend gedicht ‘De zeiltocht’ waarmee
deze bundel besluit.
Wij kwamen, met den vloed, de Botlek
uitgevaren,
Gij vindt er een beschrijving in van de Dordtse toren die aan de
tekeningen van
Van Goyen doet denken, en even verder, waar
de dichter in het lage zeilbootje onder een Zeeuwse dijk in het oevergras
verscholen ligt, een warm zomers beeld van weideleven dat met de levendigste
Weissenbruch kan wedijveren.
Vlak bij het water stond een paard
geweldig was de zon verschenen,
en langzaam, om de sterke beenen,
ging de beweging van den staart.
Wij hoorden bij een wetering