Verzameld werk II. Kritisch en verhalend proza
(1961)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 518]
| |
der beste jonge Vlamingen; dit jaar het verzamelde werk van H. Marsman, een der kapiteins onder de jeugdige Hollandse dichters. Een kapitein? een dichter een kapitein? wel zeker, en letterlijk. Wanneer het geslacht, dat tijdens de wereldoorlog te dichten aanving, iets heeft dat het onderscheidt van vorige geslachten; wanneer Cocteau iets essentieel anders heeft dan Verlaine (graduele verschillen daar gelaten, ik heb het nu alleen over instinctieve aanleg); wanneer Marsman iets in zijn aanleg anders heeft dan A. Roland Holst, dan is het dat zij niet meer gelukkig worden, lopende, lopende langs de kust met een ziel vol overzees verlangen en een hart brandend van het bewustzijn om een aards tekort; dan is het dat zij niet meer hun vermoedens van achter-einderse paradijzen voeden met enkele aangespoelde balken en houten godenbeelden uit een ander werelddeel, - maar dat zij, als Columbus eertijds, sloepen uitrusten, zo goed zo kwaad zee kiezen en op de bonnefooi koersen naar het land achter ‘de wilde kim’ - Marsman behoort tot die reizigers, we hebben hem zien uitzeilen, in dat kleine slanke bootje dat een bewust lichaam is, we zagen naar zijn overmoedig lachend gezicht, we dachten: zou daar voldoende wil achter liggen, we waren er bij, toen hij proviand inlaadde, brood, veel gecamoufleerd brood en jenever, we gaven hem een paar boeken mee, wetend hoe geestdodend zwerftochten kunnen worden, William Blake, Trakl en De Nerval, - en we stonden om hem heen toen hij zijn sloep over de branding heenduwde. Eerlijk gezegd, verwachtten we dat hij toen reeds kantelen zou; maar neen, even later zagen we hem zeilen bijzetten (was er windstilte aan de horizon?) en toen tamelijk snel verdwijnen uit ons gezicht, verdwijnen op zoek naar een ander China dan dat van Slauerhoff en generaal Sjen. Van tijd tot tijd lazen we korte communiqué's van zijn ervaringen, stoterige rebussen, zoals telegrammen plegen te zijn, en we vreesden al, het gaat hem niet goed, straks komt s.o.s. en moeten we hem terug halen en ergens in Europa gaan verplegen. Nog een jaar ging voorbij dat we helemaal niets | |
[pagina 519]
| |
meer vernamen en toen opeens twee Engelse woorden: Paradise regained. - Mijn God! Ik had dit niet moeten schrijven, dit beeld van de uittocht van kapitein Marsman. Ten eerste is het een beeld, is dus nog romantisch, ten tweede staat het beeld zelf de letterlijkheid van zijn betekenis in de weg en ik bereik dus toch niet uw geloof, o lezer, en ten derde schrijft men nu eenmaal niet in de vorm van een letterkundige beoordeling verhalen à la Robinson Crusoë, Gulliver en The ancient mariner. Misschien schrijf ik nog eens een roman en als Marsman daar de held van is, zult gij in zijn leven geloven. Want het is ten slotte alleen de vorm van kunst waarin wij elkaar verstaan. Wat ik ruwweg gevoel, al mijn gedachten hoe dan ook uitgedrukt, de diepste levensinzichten van mijn tijdgenoten, slechts weergegeven door zo iets gerings als een recensie over hun gedichten - het raakt u niet. Als we met bloed schreven, wat zoudt ge de schouders ophalen; en met inkt schrijven, ik ben het met u eens, is ook veel moeilijker. Niets ligt meer voor de hand, wanneer men zijn persoonlijke hartstocht direct zou willen neertekenen, dan een ader te openen en de pen in de wonde te dopen. Niets ligt meer voor de hand - maar er is een hoger eis. Het bloed moet onder de huid blijven, het is geen bloed meer als het niet meer door ons omloopt. Wij zouden ons leven te kort doen door het schrijven er over. En zo kwam de vorm van kunst op aarde, met de taal, met de werktuigen, met al datgene wat van ons uitgaat zonder dat wij erdoor verminderen. En, als gij me weer niet geloven wilt, vraag het dan maar aan al de grote hartstochtelijke dichters die met hun bloed schreven, vraag hun waarom zij zo spoedig ophielden. Vraag aan Kloos, aan Van Deyssel, aan Gorter, vraag aan Gezelle waarom hij dertig jaar zweeg, vraag het aan Rimbaud en Coleridge. Zij allen maakten kunst met iets dat geen werktuig voor kunst is. Bloed was voor hen leefmiddel en tegelijk expressiemiddel. Kunst is passie, vorm en inhoud zijn één, zeiden ze. Zeker, zeker. Ik is ik, zou de jonge Faust kunnen gezegd hebben, als hij aan de grijsaard in de studeercel, die hij | |
[pagina 520]
| |
eens was, terugdacht. Maar het was hem beter gegaan, als hij zichzelf verdubbeld had, als Faust de wereld was in getogen maar tegelijk een alter ego tussen de boeken had achter gelaten. - Onzin, zegt ge? - Wel neen, en Goethe zelf dan, was hij iemand anders dan de oude Faust die de jonge schrijft? Deze zelfverdubbeling binnen in het bewustzijn van de schrijver: ik ben mijn eigen subject en object, is misschien de reden waarom al de goede moderne kunst zo anti-romantisch en zakelijk in haar vorm en zo hartstochtelijk, overdreven hartstochtelijk, in haar inhoud aandoet. Wilt gij een duidelijk voorbeeld van het ineenflitsen van deze twee gevoelsstaten, de koude moed en de heftige bezinning, lees het vreemde gedicht ‘Salto mortale’ op blz. 80 van deze bundel:
Ik zelf maakte, van trapeze zwevend naar
trapeze,
den duizelingwekkenden doodensprong, en in de
on-
deelbare eeuwigheid dier seconde, bliksemde
ergens
- beneden mij? boven mij?
aan welken kant en in welk heelal? -
de laatste regen der sterren voorbij
nu flikkert mijn leven mijn lichaam uit.
de eeuwigheid fluit in een kogel voorbij.
aeonen, aeonen.
(Kiriloff, Kiriloff in de Daemonen!)
- ‘Vang!’ -
het lijf vangt de ziel als een boemerang.
Terwijl ik sidderend tusschen de sterren hang,
zit ik beneden - ‘hier is mijn hand...’ -
de laatste acte is aan den gang.
In de proza-regels die de verzen voorafgaan, vinden we de nuchtere verklaring van de situatie. De dichter vereenzelvigt | |
[pagina 521]
| |
zich met de circus-acrobaat, zwevend van trapeze naar trapeze. Maar tevens voelt hij zichzelf ‘beneden’ blijven zitten. Waarom is dit nu mooi, zult ge vragen. - Neen, mooi is het niet, maar het geeft in zijn stotende intensiteit een weergave van het adembeklemmende moment waarvoor we naar een circus gaan: de trommels houden eensklaps op, het wordt tastbaar stil, en de ledigheid der ruimte wordt een zuigende oneindigheid om de langzame cirkel van de salto mortale. Zonder de enkele kreten van de acrobaat zou de ‘ondeelbare eeuwigheid’ misschien onverdraaglijk zijn. Vraagt ge om schoonheid, lees dan zulke gedichten niet. Lees dan liever ‘Paradise regained’, het gedicht dat deze bundel besluit, en dat ik niet voor u behoef over te schrijven, omdat het, naar ik hoop, in alle goede bloemlezingen te vinden is. Marsman verenigde in deze bundel al zijn vroeger poëtisch werk. Met weglating van enkele gedichten. Dit boekje geeft, misschien het vreemdst en tevens het sterkst, de beste Nederlandse bijdrage tot allermodernste poëzie, d.w.z. modern ook in de vorm. ‘De kunst is het zekerste middel om van de wereld los te komen. Ze is tevens het zekerste middel om er zich mee te vereenzelvigen. De kunst houdt zich bezig met wat moeilijk (schwer) en goed is. Door het moeilijke gemakkelijk uit te voeren, geeft zij de verwerkelijking van het onmogelijke.’ Wie heeft dit gezegd? - Niemand anders dan Goethe. |
|