| |
| |
| |
A. Roland Holst
‘Ex tenebris
mundi’
Wanneer gij behoort, als ik, tot die grote groep van verstrooide
enkelingen, bachelors, oude vrijsters, uit de zee van het leven teruggespoelde
schipbreukelingen, wezen,
Leopolds, kluizenaren, - (en die groep is
veel groter dan men als lid daarvan zelf weet, want ieder wil tenminste zijn
eenzaamheid voor zich alleen hebben en weigert deel uit te maken) - wat doet ge
dan morgenavond, Sint-Nicolaas-avond? Ge ontvangt geen gedichten, maar ge zijt
dan ook ontslagen er zelf te maken; ge ontvangt geen surprises, maar ge behoeft
er dan ook zelf geen samen te knutselen. Voor u geen onnatuurlijk gelui van de
voordeurbel; voor u geen meel, groene zeep en houtwol als kleine
rijstebrijbergen waardoor ge u lachend en met verwachting moet heenbijten om
een das te vinden die ge toch niet kunt dragen of een paar eierlepeltjes die
het huishouden nodig had. Voor u geen verzen met malicieuze toespelingen
waarvan ge het handschrift herkent en waarbij ge geholpen moet worden om ze te
elfder ure nog te laten rijmen. Ge zijt vrij, en, speciaal die avond, zijt ge
zo vrij, gelijk men zegt, als een vogel in de lucht. Gij bezit de enige,
waarachtige vrijheid, d.w.z. met een klein fond van verdriet. Gij bezit de
vrijheid van de schooljongen die weet dat hij zitten blijft, die nu niet meer
oplet tijdens de lesuren, die geen huiswerk meer maakt en naar wie zijn
klasgenoten met afgunst omzien, als hij in de proefwerktijd rechtop in zijn
bank zit en rustig glimlachend naar buiten staart. - De enige, waarachtige
vrijheid! -
Maar ik herhaal mijn vraag aan u allen, verstrooide enkelingen, wat
doet ge Sint-Nicolaas-avond? - Ik wil u geen raad geven, ik wil niets van uw
vogelvrije vrijheid in beslag nemen. Ik zal u alleen zeggen wat ik zelf ga
doen, zoals wij eenzamen altijd slechts maar voor onszelf instaan.
Welnu, als de huiskamers van Nederland dreunen van de onzin, als de
karpetten overdekt zijn met pakpapier, als alle touw- | |
| |
tjes en alle
brokken lak waarmee de onhandige pakjes zijn samengebonden springen en knappen,
als heel Holland zich tranen lacht om poëzie -, ga ik bedaard naar huis,
constateer dat de straten leeg zijn en de winkels uitverkocht, leg een paar
extra blokken op mijn haardvuur, trek mijn kamerjas aan, peins een kwartiertje,
zonder ook maar in het minst iets te hebben van Nurks of van een zielige
zonderling. Neem dat van mij aan, verre vrienden, en weet tevens hoezeer ik u,
zoals trouwens altijd, verkies boven mijn goede buren, die waarschijnlijk op
deze avond met hun geblaf en gejuich mij een bijzonder genot van ‘waar ben ik
aan ontsnapt’ zullen bijbrengen. - Na dit kwartiertje peinzen begeef ik mij
door de behagelijke schuilplaats die mijn kamer is naar de kast, haal de whisky
en het sodawater, kom op mijn terugweg naar het haardvuur langs de boekenkast,
steek een boek onder de arm, ga weer zitten met mijn voeten vlak aan het vuur,
schenk mezelf in en begin het meegebrachte boek open te snijden.
Het zijn verzen. Iedere dag die God geeft lees ik verzen. Dat is om zo
te zeggen mijn vak. Maar op feestdagen, d.w.z. die dagen die niet God aan de
mens geeft maar de mens aan God, - op feestdagen lees ik geen verzen. Dan
herlees ik verzen. Dan lees ik verzen die ik niet alleen ken, die ik niet
alleen mooi vind, maar waar ik bovendien van houd.
En welk een aanleiding heb ik thans om de verzen van
A. Roland Holst te herlezen! Hij heeft zelf
een bloemlezing gemaakt uit al zijn voorgaand werk en de stok-oude
uitgevers-maatschappij Enschedé heeft die bloemlezing uitgegeven op een wijze,
en met een trots op haar traditie, alsof ze zeggen wilde: wanneer ik mij met
moderne Nederlandse poëzie, waarvan niemand de waarde meer ontkent, ga
bemoeien, dan moet je eens kijken wat ik doen kan. - En ze heeft de beste
dichter zijn beste verzen laten uitzoeken, en ze heeft hem een lettertype en
een papier laten kiezen dat het best bij zijn werk paste, en ze heeft de tekst
keurig afgedrukt in 150 exemplaren, met rode opschriften boven de verzen en een
rood vignetje op het omslag. Maar | |
| |
als gij het ook mocht willen
kopen, om uw avond zoals ik door te brengen, geef ik u de raad zuinig te zijn,
en liever een ingenaaid exemplaar van tien dan een gebonden van twaalf gulden
te kopen. Want het kartonnen bandje ‘in geornamenteerd Italiaans papier van
Rizzi’, zoals het prospectus zegt, is een niet heel erg fraai gelukt
voortbrengsel van Wienerwerkstätte. Het ingenaaide exemplaar echter is
prachtig, het omslagje geheel in de tint van het papier en de titel er
meesterlijk op gedrukt.
Goed. Ik zit nu, in mijn volledige zitten-blijvende vrijheid, voor het
vuur, met mijn whisky, met het opengesneden boek op mijn knieën. Ik heb mij wat
verwonderd over de zelfkeur van de dichter toen ik de drie sonnetten van de
‘Voorzang’ zag in plaats van ‘Het gebed van de harpspeler’, het mooiste
preludium ooit in onze taal geschreven. Maar ik heb ‘De nederlaag’ overgelezen
en de verzen ‘Van een kind’, en terwijl ik daar zo stil zat, alleen, is mijn
eenzaamheid veranderd. Ik ben niet meer vrij door verlorenheid, met het fond
van losmakend verdriet, - ik ben vrij zoals verbeeldingen vrij zijn tijdens het
horen van muziek. De muziek, zoals hier de verzen, begint met zó precies de
stemming van ons gevoel over te nemen, te dragen en zodanig nog duidelijker uit
te drukken dan wij het zelf wisten, dat wij - mag ik het zeggen? - ons gevoel
niet meer aan den lijve voelen. Zulke muziek, zulke verzen, isoleren ons door
een zeker absorptie-vermogen. Terwijl zij ons van enige pijn bewuster maken dan
ooit, stellen zij ons daar buiten, plaatsen zij ons apart tegenover datgene
waarvan zij de volmaakte weergave zijn. En dan, terwijl we onszelf blijven zien
en beseffen, beginnen de losgemaakte vrije verbeeldingen van de geest, begint
de blijdschap die ieder verstaat, voor wie Beethoven geschreven heeft.
Eensklaps houdt de muziek op slechts gevoelsweergave te zijn, want dit alles,
dit hele menselijke leven was slechts een thema, het was een inzet, een
menselijk offer dat we brengen moesten om vrij te staan tegenover het zingen
dat nu eerst aanvangt. Maar nu is het thema door zijn eigen ritme in de
doorwerking opengebroken, verbrokkeld, doorschijnend ge- | |
| |
worden,
dansend, uiteengewaaid, en eindelijk is het teruggekeerd in zo eenvoudige
helderheid van herwonnen structuur, dat het verdriet, - dat ons in de aanvang
zo vast beklemde toen het werd uitgesproken door diezelfde melodie die ons toen
overviel -, dat het verdriet thans langs ons heen trekt als een warme mist
langs de ogen. Zie hier het grote geheim van Beethovens macht op ieder onzer
persoonlijk; zie hier waarom hij niet slechts een groot musicus was maar een
omwenteling bracht in het hele begrip van wat kunst voor de mens betekent; zie
hier waarom hij bijna in tegenspraak is met het ideaal dat renaissance en
classisisme in Europa gevestigd hadden: - men kan met het thema niet
persoonlijk genoeg een eigen gevoel inzetten, men kan in de doorwerking zich
niet onverbiddelijk genoeg toevertrouwen aan de wetten van het materiaal waarin
dit gevoel vorm gekozen heeft.
En zulk een kunstenaar is
A. Roland Holst in zijn verzen.
Onopgesmukter, eerlijker, ongewapender gevoel is haast niet denkbaar, zoals het
zich in deze gedichten uitspreekt, neerslachtig tot in de wortel, vertwijfeld,
‘geschroeid van droomen en van licht beroofd’, zonder intellectueel houvast,
zonder vaste voet in het leven, zonder de esthetische troost die zoveel
dichters doet zingen bij het bekijken van bloemen, ogen en landschappen. Hij is
met zijn hart alleen, zoals Keats dat was, en die eenzaamheid is zijn thema.
Maar zodra dit thema bij hem taal wordt, zodra hij woorden er voor vindt die
aanvankelijk niets anders doen dan dit eenvoudig uitspreken, - op hetzelfde
ogenblik wordt er een instrument in hem aangeslagen, waarvan de trillingen zo
sterk en verheven zijn, dat de verzen dikwijls niet anders zijn dan een
doorgevoerd en meesterlijk wetmatig uitruisen. Beelden nemen het gevoel op en
stellen het in beweging, het leven wordt een oud verhaal waarvan het einde
reeds honderdmaal voorbij is en weer is aangevangen. En de woorden, die in hun
eenvoud van de aanvang iets heel mismoedigs uitspraken, zijn eensklaps, in hun
onverbiddelijk verband, in het ontzaglijk ritme waarmee ze elkaar vasthouden,
doorbreken, vervolgen, te- | |
| |
rugroepen, - zijn eensklaps de taal
geworden van een heldendicht waarin we persoonlijk aandeel nemen en dat aan
alle gevoelszwakte voorgoed een einde maakt.
Zoals ik zei, zulke verzen doen misschien het diepste wat een ding kan
doen in het menselijk hart: ze veranderen de eenzaamheid.
|
|