ke
omgangsvormen, een gemis van persoonlijke verstandhouding. Het is het werk dat
hen samenbracht, maar de ontmoeting, lijkt mij althans, bleef uiterst zakelijk.
Hofmannsthal die, als jongen van achttien, de mooiste gedichten geschreven had
die in het Duits sinds Hölderlin geschreven waren, had een uitweg, een
culturele uitweg, gevonden voor de sensitieve spanningen die iemand als Rimbaud
tot een avonturiersleven dreven. Oneindig intellectueler, oneindig meer
vermoeid ‘lettré’ dan deze, maar bovendien niet in staat tot een uiterste
spankracht van geluksextase en het ‘mystische’ in Rimbaud, heeft hij een
pessimisme, dat meer uit een depressie der instincten dan uit een
wereldbeschouwing voortkwam, verfijnd tot het ‘trop naïf’ van een fin-de-siècle
barok, dat voor hem meer opzettelijke kunstvorm was dan, zoals bij Oscar Wilde
bijvoorbeeld, opzettelijke levenshouding. Waarschijnlijk heeft hij via
Grillparzer dit aan Calderon te danken, de Spaanse toneelschrijver uit de tijd
der Barok, van wie hij enige grote stukken voor de moderne tijd omwerkte. Het
resultaat, wat oorspronkelijke arbeid betreft, was voorlopig kleine lyrische
drama's (‘Der Tor und der Tod’, ‘Das Bergwerk zu Falun’, enz.) waarin de
persoonlijke instinctieve depressie, zal ik maar zeggen, zich in de weinige
gestalten die in de stukken optreden verheldert, terwijl tussen hen, als een
nevel tussen heuveltoppen, een sfeer van nadenkende neerslachtigheid, van
‘Tiefsinn’, blijft hangen. Wat Hofmannsthal nu met zijn grotere toneelstukken
voor had, was de verheldering ook van deze sfeer. Wat de gestalten betreft, hij
zocht naar zo eenvoudig mogelijke personificaties van in hun omtrek
gesuggereerde elementaire problemen. ‘Jedermann’, de bewerking van ‘
Elckerlijck’, is het eerste grote stuk. Wat de intriges
betreft, hij richtte zich naar het blijspel, van Beaumarchais in de eerste
plaats, de onvergelijkelijke Figaro, de Barbier van Sevilla.
Juist op dit punt van zijn ontwikkeling kwam hij Strauss tegen, wiens
‘Don Quichotte’, wiens humoreske ‘Tijl Uilenspiegel’ vooral, hem moeten hebben aangetrokken.
Zij ontmoetten elkaar in een kleinste gemene veelvoud van ‘geestig-