ik ben ook een dichter van en voor mijn volk, mijn arm volk. -
Een stilte, een streek met de hand langs de snaren en daar kwamen ze: de
koeier, de vlaszwingelaar, de touwdraaier, de wever, de pikker, de molenaar, de
mandenmaker, de scharenslijper, en ‘al wie op het land met nederigen arbeid
zijn bete broods verdient’
(August Vermeylen). - Daar kwamen ze, werden
een liedje, een typisch toestandje, zo dartel en dun, zo bepoederd met gevoel
en zo keurig met strikjes van rijm, als plaatjes uit een kinderboek
weggeblazen. Twaalfambachten en hun dichter, dertien ongelukken. Maar bij God,
het is oorlog, de volkeren verkeren in nood, de massa zwoegt van ellende, de
tijden kreunen van verschrikkingen, enz., waar blijft de dichter? - Waar ik
blijf? Hier! - ‘En hij ontstak den rooden gloed van zijn Toortsen. Waar hij het volk verongelijkt, verlaagd en vertrapt
zag, liet hij zijn toorn en zijn strijdbare hoop opslaan in verzen als
geklonken met hamerende vuist -’ (August Vermeylen).
Maar ook dat gaat voorbij. Een stilte, een lange stilte, die nog altijd
duurt - Overpeinzing: het heeft eigenlijk geen zin de aangelegenheden dezer
wereld te bezingen. Hun rumoer is al voorbij vóór je de gitaar behoorlijk
gestemd hebt. Kijk: de dichter is iemand die optreedt in de entr'acte van een
bioscoop. Je doet dwaas te zingen over het Pathé-Journal dat zoëven iedereen
gezien heeft. - Maar je bent toch een mens, dat wil zeggen: een gebeurtenis op
zichzelf, zing dan daarvan. - Neen, er is niets in me van een geestelijk
avontuur tussen ziel en bloed. - Ik ben eigenlijk alleen maar een
fotografie-toestel van de natuur. - Opgelet, kinderen, straks komt er een
vogeltje uit me, hierheen kijken! - Ze kijken naar me en zien, dwars door de
lens, in mijn binnenste kast waarachtig een klein vogeltje zitten. - (Het is
natuurlijk maar gekheid, het is een kwestie van weerspiegeling, want op de
voorste rij zit de beroemde Nelly met het vogeltje op haar hoed; maar hoe dit
ook wezen moge:) dat vogeltje begint op-eens te zingen, te zingen, dat ik wel
geloven moet dat ik het zelf doe. - Wie zingt daar? Dames en heren, het is de
liefde, de lente, de jeugd, het eeuwige wonder der natuur die in mij