petto’ gehouden, maar, en misschien vóór alles,
als een ‘vaderland voor de ziel’, waar men meer bemint naar de mate men beter
kent, waar de dingen geheimzinniger worden naarmate men meer met ze vertrouwd
geraakt, terwijl onze bewondering telkens weer onze liefde verdiepte en
overtrof, totdat deze nog maar als een uiterst aanvoelingsvermogen overbleef,
dat met de intuïtieve kennis van haar voorwerp samenviel. Deze ‘intuïtieve
kennis’ is ten slotte het enige orgaan, waarmee ik
Roland Holsts gedichten nog begrijpen kan, zo
raadselachtig dichtbij leef ik met ze. Vraag eens plotseling aan iemand waarom
hij van Holland houdt, waarom het Wilhelmus mooi is, waarom de regen
melancholiek stemt, en hij zal dezelfde moeilijkheid gevoelen als ik, nu ik
over deze bundel moet schrijven. Hij kan zich niet indenken, dat het als
algemeen veronderstelde een bewijs vraagt uit het persoonlijke, dat het
vanzelfsprekende nog moet aangetoond worden. Ik kan mij niet verbeelden dat een
ander die deze verzen las, er anders over zou denken dan ik. Wat men met deze
verzen doen kan - hetgeen voor wat mij betreft niet mogelijk is met het werk
van enig ander tijdgenoot,
Leopold inbegrepen - is er mede leven, zoals
Keats jaren ‘met Shakespeare’ leefde, en Boccaccio met Dante.
Bij de meeste dichters is het al veel, als zij hetgeen ze voelden ook
weten mede te delen zodat wij met hen meevoelen, zoals men zegt. - Het is reeds
méér, wanneer hun werk die zonderlinge apartheid bewaart, ook na lezing en
jaren latere herlezing, dat men het besef houdt, hier voor een ding te staan
dat men nooit geheel zal kennen, waarheen men altijd ontdekkingstochten kan
ondernemen en dat in harde eenzelvigheid als het ware de stolling is van een
uiterste zielstoestand, welks recht op apartheid hem dwingt te aanvaarden (Ik
heb dit zeer sterk bij ‘Cheops’ van Leopold). - Maar het is nog oneindig meer,
wanneer dit slechts een uitgangspunt van vóór de aanvang is, een noodzakelijke
wetenschap tot de gedichten die haar veronderstelden nog vóór zij haar
uitspraken, een voorwaarde reeds in de stilte die ieder gedicht voorafgaat
vervuld, zodat het gedicht zelve