Marie W. Vos
‘Opgang’
Een klein bundeltje zwakke, zeer zwakke, natuur- en gemeenschapspoëzie
door een jonge dichteres die weinig geeft maar uit een goed, een zeer goed
hart. ‘Gute Leute, schlechte Musikanten’, zei
Frederik de Groote al.
De jonge S.D.A.P.-romanschrijver,
A.M. de Jong, recensent van ‘
Het Volk’, die onlangs een boek genaamd ‘
Het verraad’ moet gepubliceerd hebben dat de moeite van
het lezen overwaard is, schrijft bij deze verzen een korte, maar geestdriftige
voorrede. Hij zegt dat de poëzie van
Marie W. Vos geen aanbeveling van node heeft -
‘Goede wijn behoeft geen krans’,
Stoett-ert hij, en: ‘Ik geef haar alleen een
gelukwens mee’, Kol-lewijn-t hij even verder, ‘een woord van warme sympathie.
Al het overige zullen de verzen zelf doen.’ Dit ‘al het overige’, als
aanvulling van een gelukwens van ik, A.M. de Jong, is gewoon-weg kostelijk!
Bestaat er een jonge socialistische poëzie? Ja, volgens
Poelhekke, die in zijn boek ‘
Lyriek’ er een geheel hoofdstuk aan wijdt; - neen, volgens
Coster, die in zijn bloemlezing ‘
Nieuwe geluiden’ niets dergelijks opneemt en er in zijn
bekende inleiding niet van rept. Ja, volgens mijn inzicht, maar men moet haar
ergens anders zoeken dan waar men haar denkt te vinden. Ik zal u straks zeggen
waar.
Is socialistische poëzie eigenlijk geen ‘contradictio in terminis’?
Sluit het wezenlijk begrip poëzie, als herschepping dezer wereld in de
persoonlijke ziel van de dichter, het begrip gemeenschap niet uit? Inderdaad,
poëtische aandrift en scheppingskracht zal niet anders dan individualistisch
kunnen zijn; maar het is alleen wanneer we naar het onderwerp, de onderliggende
levensinhoud, onze aandacht richten, dat we, dus buiten het gebied der
eigenlijke poëzie, dus als het ware vóór de aanvang daarvan, soms een zo sterke
werking van gemeenschapsdenkbeelden in de dichtende mens waarnemen, dat het is
alsof deze