tempo, ijle en schijnbaar hemelhoge omwegen beschrijven
bleef. Herinnert ge u ook, eens op een duintop gelegen te hebben, een zomerdag,
en lang gekeken te hebben naar iemand die langs zee liep; misschien zijt ge u
bewust geworden van het merkwaardig verlangzaamde ritme der stappen van de
wandelaar, gezien vlak tegen de achtergrond der regelmatig rollende golven?
Dan waardeert ge ook in bovenstaand gedichtje, waarvan iedere regel de
zes voeten heeft van een alexandrijn maar een volkomen onbepaald aantal
accenten, hoe de heffingen het overrompeld metrum telkens met brede slagen voor
zich uit schuiven. Misschien ziet ge dat, hiermede in de diepte waar de woorden
gevonden worden parallel, de eenvoudige spreektaal-uitdrukkingen, waarin deze
bewonderenswaardige acht regels geschreven zijn, met de telkens hervatte aanhef
van persoonlijk-getinte, melancholieke overkroptheid contrasteren; en misschien
voelt ge dit contrast dan ook juist als de oorsprong der melodie, wier lange
sidderingen nog buiten het in beweging gebrachte bestek der korte zinsdelen
hoorbaar blijven als doffe stilten.
De allitererende zegswijzen in onze taal, als ‘man en muis’, ‘kind noch
kraai’, geven, juist doordat ze de letterlijke beelden dezer woorden niet in
onze voorstelling oproepen, een aanduiding van een volstrektheid die slechts
met de wortels der woorden gesuggereerd kan worden. Daartoe behoort ook ‘wind
en weer’, en als we in de eerste regel lezen: ‘de wind en het grauwe weer’,
voelen wij, door de enkele bijvoeging van het adjectief, iets dat wij allen
kennen maar hier persoonlijk ondergaan. Stond ‘grauwe’ vóór wind dan zou,
behalve dat het bovendien bij het vager begrip ‘weer’ beter op zijn plaats is,
dit niet meer bepalen dan een kleur van de wind, en geenszins, zoals het thans
doet, een onbestemd gevoel, dat in zijn volstrektheid in ons sluimert, opnieuw
aanslaan en zwevend bovenbrengen.
Tien jaar geleden zou men er op gewezen hebben, dat de wind gaat, in het
eerste couplet, over een ‘hart’, een ‘dak’, een ‘plek’ en een ‘graf’, doffe
assonanties, en men had er een zekere eentonigheid in genoten. Deze methode is
niet te verwerpen,