ten werd onlangs
bekroond met de Prijs voor Poëzie van
Amsterdam; er wordt veel over hem geschreven en
naar aanleiding van hem gemoraliseerd; alle collega's en deskundigen beleven
aan hem een zekere gelijk-krijgende voldoening, want iemand die zij reeds lange
jaren als één der beteren onder de beteren waardeerden, is thans van meer
publieke belangstelling het voorwerp geworden; - maar wanneer ik nu hier over
hem schrijven moet, heb ik het ellendige gevoel, iets te moeten remmen dat ik
nog kort geleden met al mijn macht aan de gang had willen maken, een reserve te
moeten tonen, die ik nog onlangs verdoezeld zou hebben en, wat dit nog
verergert, dit doende met argumenten voor de dag te komen die allerminst voor
de hand liggen, zodat het de schijn krijgt alsof weer ten opzichte van
Besnard het publiek en de deskundige elkaar niet
verstaan, en alsof nu een deskundige stugheid terugneemt waartoe een guller
publiek zich gaarne liet overtuigen. Het zij zo.
Wat de voorrede door
Bloem betreft, het korte gedeelte, dat
werkelijk op Besnards poëzie en niet op Bloem zelf betrekking heeft, schrijf ik
hier voor u over, daarmede een warm bewonderaar het woord latend.
‘Wanneer men de opvallendste eigenschap dier poëzie in een woord zou
willen samenvatten’, schrijft Bloem, ‘kan dit niet anders dan ‘kosmisch’ zijn.
Maar dit woord is zoo vaag enwaarschijnlijk daarom - zoo misbruikt. Het
suggereert dadelijk een verbijsterende rataplan van hemelsche voorstellingen en
begrippen, waarvan het eene al diepzinniger en ongrijpbaarder is dan het
andere. En de poëzie van Besnard is juist het tegenovergestelde van vaag. Zij
is soms wat moeilijk te begrijpen door het gedurfde der overgangen, de
stoutheid der visie. Maar het is bewonderenswaardig, hoe in deze verzen het
grootste nog concreet, het kleinste nog belangrijk blijft. De wereld, en de
menschen en steden daarop, en die wereld weer temidden van het heelal - dat is
het onderwerp van vrijwel alle gedichten van Besnard. Mensch, aarde, heelal,
steeds in het licht van elkaar gezien; het kleine steeds in verband met het
grootere, maar het