Johan Theunisz
‘Het klare dagen’.
Een sonate in verzen
Veel minder zeker dan van
Scholte ben ik van
Johan Theunisz, en ik zie nog liever dat een
bundel ‘Chrysantheem’ heet en een afdeling ‘In memoriam Louis
Couperus’, dan, zoals bij Theunisz, ‘Een sonate in verzen’ en indelingen als: Adagio
mesto-Allegro moderato-Presto ardito ma non troppo!
‘Dit is werkelijk meer mesto dan presto’, zeg ik met de straatjongen.
Had Theunisz dan geen oudere vriend, met wat smaak, aan wie hij zijn proeven
had kunnen laten lezen?
Maar er zijn ernstiger dingen waarom ik aan hem twijfel. En als ik
even nog aan de onderscheiding: materiële en formele poëzie, die ik hierboven
aanduidde, mag herinneren, zou ik het zo kunnen uitdrukken: materiële poëzie
heb ik hier haast niet gevonden; een fond van persoonlijk dichterschap, dat
zich in een eigen levens-overzicht van zijn kracht bewust wordt en daarin zijn
wereld samentrekt tot een massa van energieke elementen, die in een
voortdurende geduchte hunkering verkeren dat één enkele inslag heel hun wezen
zal doen ontbranden, zoals de chaotische aardse Adam van Michel Angelo zich
wendt naarde aanraking van Gods uitgestoken hand, werkelijk, zelfs iets dat
hiermee microscopisch te vergelijken zou zijn, heb ik hier niet gevonden.
Er blijft, nu de grondtoon des dichters in deze verzen ontbreekt, een
gevoelig mens dat zich uitspreekt in formeel bijna gevaarlijk-handige
versregels. Zuiver-formeel gesproken zijn deze verzen zo kwaad niet, maar ze
verraden hun gebrek aan bodem door een voortdurend weerstandloos fladderen in
de toon en door de meest evidente ontleningen aan de meest uiteenliggende
poëzie. Niets is begrijpelijker in een jong dichter dan een bewondering voor
A. Roland Holst, en zelfs dat een voorlopige
onmacht hem niet in staat stelt diens geheimzinnig gefluisterd ‘Dit eiland’ tot
meer om te werken dan tot een redenerende ‘Nocturne’ -, maar dat hij dan tevens
Reddingius