Verzameld werk II. Kritisch en verhalend proza
(1961)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
intieme relatie met hem. Als zij, met vakantie thuis gekomen, bemerkt dat deze verhouding niet zonder gevolgen bleef, is zij zodanig beduusd dat zijn brief die deze verhouding ‘uitmaakt’ haar nauwelijks meer deert. Het domineesgezin, geen raad wetend, verbant haar voorlopig uit zijn midden naar haar slaapkamertje. Daar hoort zij de derde dag, hoe over het portaal de dofbonzende krukken en de hinkende stap van de manke jongen, bij hen in huis opgenomen, haar deur naderen. Hij biedt haar aan haar naam door een huwelijk met hem te redden: zijn fortuin kan misschien zijn mismaaktheid wat vergoelijken. Magda en Robert maken, na een verblijf van twee jaar in een Engels dorpje, deel uit van de upper-ten van een stad van ons vaderland. Magda is filantrope geworden, Robert munten-liefhebber. In het bestuur van Armenzorg en de Kunstkring zittend maakt Magda kennis met Jaap de Bruyn, een meubelkunstenaar, een zichzelf opgewerkt hebbende eerlijke volksjongen. Het boek beschrijft de langzame groei dezer liefde. Maar wanneer zij op het punt staan in de viering van hun hartstocht een hoogste levensgeluk te vinden, wordt Magda zich bewust van de ‘oude schuld’ die zij tegenover de ongelukkige Robert heeft. Deze heeft namelijk, toen hij, voorgevende een kuur te gaan doen, overhaast naar Wiesbaden vertrok, een briefje voor Magda achtergelaten, waarin hij haar uitdrukkelijk vraagt thans het geluk te aanvaarden waarvoor hij wijkt. Magda beseft nu, dat Robert haar indertijd om meer dan medelijden getrouwd heeft. En het is om deze oude schuld te delgen, dat zij zich het moment van opperste levensmogelijkheid ontzegt; dat zij, op het ogenblik der vereniging, van Jaap afscheid neemt en, vluchtend voor haar geluk, naar Wiesbaden reist om haar leven thans aan de voeten van Robert te leggen. U behoeft nu het boek van 272 bladzijden, dat uit dit eenvoudige gegeven is samengesteld, niet meer te lezen. Van enige bijzondere psychische verdieping der hoofdpersonen van deze ‘driehoeksconstructie’ is geen sprake. De situatie en omgevingen zijn steeds dezelfde. Het gehele werk is trouwens een her- | |
[pagina 138]
| |
haling. Het zou even goed ‘langs het geluk’ of ‘een daadloze droom’ kunnen heten. Jammer voor dit boek is tevens, dat het even te laat komt. Onze romankunst is juist de laatste jaren uitgegroeid boven het peil waarop dit werk zich nog helaas bevindt. We hebben nu Van Genderen Stort en Elizabeth Zernike. Margot Scharten schreef haar ‘Vrije Amerikaan’. De veroudering van romans als ‘De oude schuld’ gaat in een angstwekkend snel tempo. De schrijfster heeft dit zonder twijfel zelf gevoeld. Dit valt te bespeuren uit de zorg waarmee de dialogen der bijfiguren geschreven zijn. Deze bijfiguren zijn bijna zonder uitzondering leden van de besturen van Armenzorg en van de Kunstkring ter plaatse waar Magda woont. Zij komen nooit anders dan sprekende op, en deze gesprekken zijn dan zeer geprononceerd typerend. Maar zij handelen nooit, grijpen nooit in. De schrijfster heeft figuren willen maken, maar is bij de woorden gebleven. Dit machteloos verlangen naar een ‘wijder plan’, deze expansie-behoefte, bewijst me dat de auteur voelde dat haar bewerking van het thema zelf niet voldoende boeien zou. Toch zijn deze brokjes bijfiguren de beste plaatsen in dit boek, en vooral zijn hier te vermelden de gesprekstoon van Van der Wijck (iets te veel Shaw), de beschrijving van Magda's bezoek aan Hoberg (de kinderlijke grootheids-waanzinnige die zich door zijn heksen-bezwerende zuster Leonardo da Vinci laat noemen) en de oude knecht van Robert die zijn meester in het wagentje rondrijdt, wiens verbeten toewijding helaas wat onhandig is weergegeven. De gevoeligheid van Magda is door te veel gevoeligheid door de schrijfster in de zoveelste macht verheven, waardoor Magda een weinig belachelijk wordt. Zo loopt zij herhaaldelijk de mensen, waarvoor ze ‘wat doen wil’ met eten na, weckflessen, spiegeleieren of zwezeriken. O die eeuwige herhalingen! Altijd kunstkring-vergaderingen, altijd houdt Robert ‘het blonde hoofd’ over een munt of een ander oud voorwerp gebogen, en Jaap heeftsteeds weer innerlijke verrukkingen over een meubel. | |
[pagina 139]
| |
Vergelijk eens met dit lange boek de 79-bladzijdige novelle ‘Kinderspel’ van Elizabeth Zernike. Het eenvoudige kantoormeisje Erna is psychisch tot ontroerende tederheid verdiept, de bijfiguren, zoals de moeder, Carolientje en de oude heer Stuvers, nemen reeds door hun zuiver-geplaatst bestaan een werkend aandeel in dit monotone leventje, waarvan de beschrijving zich toch nimmer repeteert. Vergelijk ook eens met een korte novelle van Arthur Schnitzler als ‘Die Frau des Weisen’, dat verhaal waarin het bedrog zich klein en machteloos erkent tegenover de zwijgende kracht van de afwezige. Toen ik dit boek uitgelezen had, kwam mij weer in de zin Heines bekend gedichtje dat aanvangt met:
Sie saßen zusammen am Theetisch
Und sprachen von Liebe viel,
Die Herren wurden aesthetisch,
Die Damen hatten Gefühl.
en daar is eigenlijk, met het inhoudsoverzicht, het gehele boek mee aangeduid, uitgezonderd de Hoberg-scène en enkele uitspraken van Van der Wijck.
De samenstellers van de Wereldbibliotheek hadden van zelf sprekend consideratie met de auteur van de ‘Herinneringen van een onafhankelijke vrouw’, een soort sensitivistische meisjes-Pallieter. Ik betwijfel toch zeer of zij van dit boek dezer schrijfster andere dan financiële genoegens zullen beleven. |
|