Hiertegenover blijven we toeschouwer. ‘J'ai vu naître la vie’, zegt
St. Antoine, en in de woorden van hoge verrukking van deze alleenspraak is de
gehele zin van Faust II besloten:
‘O bonheur! bonheur! j'ai vu naître la vie, j'ai vu le mouvement
commencer. Le sang de mes veines bat si fort qu'il va les rompre. J'ai envie de
voler, de nager, d'aboyer, de beugler, de hurler. Je voudrais avoir des ailes,
une carapace, une écorce, souffler de la fumée, porter une trompe, tordre mon
corps, me diviser partout, être en tout, m'émaner avec les odeurs, me
développer comme des plantes, couler comme l'eau, vibrer comme le son, briller
comme la lumière, me blottir sur toutes les formes, pénétrer chaque atome,
descendre jusqu'au fond de la matière, - être la matière!’
Dit ‘j'ai vu naître la vie’ en dit ‘être la matière’, als het hoogste
geluk en als het diepste doel van de mens aanvaarden echter St. Antoine en
Faust op geheel verschillende wijze. De kluizenaar ‘fait le signe de la croix
et se remet en prières’, terwijl Faust ‘die Sonne im Rücken’ naar het
verwerkelijken van deze wensen toesnelt.
(Flaubert werd door resignatie van zichzelf realist, Goethe
resigneerde van de werkelijkheid en bouwde zichzelf uit tot een wereld van
realiteit. Ik stip aan: het Homunculus-motief, Homunculus voert tot Helena,
maar kwam voort uit Wagner, de ‘nur-Kopf’-mens).
Op een vergelijking van Faust II met de Openbaring van Johannes durf
ik hier niet in te gaan. Met de Divina commedia vergelijkende, kan ik nog een
enkel belangrijk punt aangeven, in vogelvlucht.
In de middeleeuwse kunst had de mens van die tijd een
uitdrukkingsmiddel gevonden van zijn geestelijk leven. Dante bracht in zijn
Divina commedia een aanschouwing van wat Thomas van Aquino intellectueel had
geformeerd. Het leven werd dus door kunst aanschouwbaar gemaakt. De Renaissance
bracht vereenzaming der kunst, individualisatie des kunstenaars. De kunst werd
tot een leven bezield. Dit was slechts mo-