natuur der taal, zoals boven omschreven. Zijn beheersing en beeldvorming schept
andere overzichten, nieuwe duidingen, die wij uit het leven en uit de
werkelijkheid nog niet vermochten te ontraadselen. Juist dit buiten-werkelijke,
dit onmenselijke en bovenmenselijke, geeft het ‘goddelijke’ dat aan het
dichterschap wordt toegeschreven, het ‘vreemde’ dat alle kunst eigen is.
Een juist begrip van het bovenstaande maakt het gemakkelijker de ‘poèmes
en prose’ die
Frederik Chasalle in de bundel ‘Lampions in den wind’ bijeengebracht heeft, naar waarde te
schatten. Het zijn geen subjectieve gevoelsuitdrukkingen die, hoe zuiver dan
ook, steeds begeleidingen van het leven blijven - het zijn objectieve
beeldvormingen die, hoe bizar en eigendunkelijk ook, iets ‘afgekoelds’ hebben,
het zijn als het ware ‘woord-voorwerpen’, en er is, bij alle verstandelijke
exactheid van stijl en woordkeus, iets zo hards, zo onpersoonlijks in dit proza
dat deze kunst de schijn heeft, uit psychische onbewustheden voort te komen.
Het is een dierlijk-wreed spel van doelloze woorden, uit ongekende instincten
losgebroken, en tot barbaarse stijlschoonheid en zwier aangezet of tot wilder
steigering boosaardig neergezweept. Zoals soms bij schetsen en Japanse
tekeningen de voorgestelde gestalte niet meer is dan een schijnbare, door
zichzelf voortbewogen lijn, zo is ook in deze ‘Impromptu's’, in deze ‘Kleine doodenmarschen’ en ‘Romantische experimenten’ en vooral in het superbe ‘Dagboek van den danser Maitland’ een zekere zelfbeschikking
van het woord te bespeuren, waarbij de dichter niet anders doet dan de
eigenzinnige ontwikkeling van het woord vrijmaken, waardoor telkens
geheimzinnige diepten bloot komen. Telkens een kort feest, een woeste weelde
van even-gevierde krachten.
Dit zijn dan eindelijk in onze taal ‘poèmes en prose’, waarvan we in het
Frans reeds voorbeelden hadden in ‘Gaspard de la nuit’ van Bertrand en in het
proza van Rimbaud. Maar daar nu eenmaal voor de meesten onder ons de taal meer
een mededelingsmiddel dan een naar eigen natuur te beheersen materie is, zal
dit proza nimmer populair, nimmer gemeengoed wor-