Wat is zonde? Is het mogelijk van zonde te spreken waar deze zich zelf
niet kent?
En wat begrijpt Paulientje van het leven? Wat beseft zij anders daarvan
dan de lichte duizelende bedwelming, die het woord ‘leven’ op haar maakt?
Beseft ze dat het leven niet slechts willoos geleefd, maar gewild en gedacht
kan worden, dat daartoe het bewustzijn dient, dat iedere daad, iedere realiteit
slechts scherp en pijnlijk is om ons daartoe te prikkelen?
Maar voor haar is het leven doelloze momenten: een lach, een traan, een
extase, een ontgoocheling. - Weet zij dat een mens deze reeks van stijgingen en
dalingen zelf kan bepalen?
Zij leeft, leeft met de heftige, egoïste, roekeloze spontaniteit van
zielen, die altijd kinderen blijven zonder angst van tevoren, zonder berouw
naderhand. Als onafwendbare consequenties van wat zij ‘het leven’ noemt,
aanvaardt zij vreugden en verdriet. Wegens de oorlog uit Parijs gevlucht,
alleen en arm in Holland, wetend dat over een paar maanden een kind geboren zal
worden, klaagt zij niet, verwijt zij niets de man, die, ruw en zonder te
beseffen welk een kostbaar kleinood aan hem was toevertrouwd, haar jong leven
heeft vernield. Ze gaat in betrekking om voor haar en het kind de kost te
verdienen. En als zij een vriend uit Parijs ontmoet, heeft zij weer de kracht
niet haar leven op de rechte baan te dwingen, waarvan ze toch het nut niet
inziet. In kleine schommelingen van deugd en zonde gaan de dagen voorbij - en
het is eerst als zij de vriend uit haar jeugd ontmoet, de ernstige veel-oudere
dokter, dat zij (omdat ze niets van deze liefde bewust wordt?) tot inkeer komt
en haar leven tot in de grondslag verandert.
Dit is mijns inziens de zwakste passage in het boek. Men wordt niet
wedergeboren, men wordt niet ontheven. Er is een jeugd vernietigd.
Ziehier het ‘Zondaresje’ - Paulientje met de grote blauwe ogen en het
helle rosgouden haar.
Heeft Hamlet niet reeds gezegd, dat de schoonheid de deugd eerder tot
zonde voert, dan de deugd de schoonheid tot de deugd?