| |
| |
| |
Veertig jaar
Veertig jaar Kroon en Scepter;
beukende zee tegen de smalle duinstrook, steeds
zuigend en zand loswoelend, 't dieperliggend land
belagend; veertig jaar van wisseling van licht,
schroeiend of levenwekkend, en van duisternis,
doods of verkwikkend; veertig jaar van dauw of droogte,
van wolken, regendragend en het veld bevruchtend,
of, wit en wijkend, als belofte oningelost
gestapeld langs de kim; veertig jaar hoop en wanhoop;
wanhoop en hoop; winst, schade; rijke en mislukte oogst;
veertig jaren van wind die waait waarheen hij wil,
koersen begunstigend of stuitend; van rivieren,
weelde banend, zwellende tot verwildering
wanneer op verre bergen sneeuw ontijdig smelt.
En veertig jaren van weerstand bieden: stuivend zand
met helmbeplanting duizendvingerig weerhouden,
grondeigendom beveiligen, land winnen, en
met land- en waterwegen 't wederzijds verbond
bevestigen van achterland en havens; veertig
jaren den bodem keren, het gewas beschermen,
vruchten veredelen, en, ter verdediging,
als 't moet, der zich vermenigvuldigende welvaart
met goed en bloed bereidstaan; veertig jaren van
steeds in breder verband ononderbroken voortgaan,
tempo bespoedigend; van steeds hoger vlucht nemen,
van nieuwe vindingen, makend de wereldruimte,
omwelvend moederland en overzees gebied,
tot een bevlagde brug en beider vaderland.
Veertig jaar Landsvrouwe;
veertig jaren, Onschendbaar,
den eed aan 't volk gestand, de grondwet onderhouden
en de onafhankelijkheid en 't grondgebied des rijks
| |
| |
verdedigd, bij Gods gratie, en veertig jaar bewaard;
veertig jaar de algemene en bijzondere vrijheid
en de bezworen rechten aller onderdanen
beschermd als een goed koning schuldig is te doen,
en welvaart, in het algemeen en in 't bijzonder,
met alle middelen wettelijk ter beschikking
instandgehouden en bevorderd, veertig jaar.
Veertig jaar Troon en Koningsmantel;
boven de wet en onder Gods genade; 't aardse
tenietgedaan, en, door de doop des doods herboren,
wandelend in nieuw leven; door de duizenden
omstuwd, bekleed met eenzaamheid; voor 't venster staan,
bloemen zien, vlinders in de tuin, en achter zich
zware meubels voelen, getooid met zinnebeelden
van taak en van traditie, en 't raam sluiten en
zich aan 't werk zetten; vrouw zijn, en het hermelijn
neersneeuwen voelen om de schouders; moeder zijn,
en 't enig eigen kind terstond aan 't land weer afstaan;
stemmen jubelen horen, en, dieper ontroering
dan uit te spreken valt weerhoudend, groetend met
wuivende hand en knikkend hoofd den weg vervolgen.
Veertig jaar Hart van 't land en Volkslied;
stuwkracht en melodie voor de talloze voeten
die 's morgens met elkander klinkend langs de hoofdweg
naar 't werk toe gaan, en 's avonds, kerend, elk zijn kant uit,
weerklinken in de zijstraat; droom en troost der handen
die, reppend, onder zacht geneurie, truitjes breien
voor eerstgeborenen, of lijkwa weven, haastig,
bij kaarslicht; onverwacht goudstrooiende verschenen
toververschijning voor de kinderogen die
't ontsnapte luchtballonnetje achterhaald zien, of
achter de winkelruit blinkende wens vervuld;
| |
| |
geestdrift teweegbrengend waar feest is, moed insprekend
waar tranen zijn, zegen bezegelend waar 't schip
te water wordt gelaten, een schutsluis geopend,
een standaard uitgereikt. Veertig jaar Hart van 't hart,
Lied van het volk, als eerstaanwezende, en als laatste.
Veertig jaar van waken, weten, getuige zijn.
|
|