de glimlach die de oorzaak was geweest van mijn ontmoeting met Venus en alles wat daaruit was voortgekomen. Onder datzelfde valse gele licht zag ik, in het huis van de dokter, de dominee, de dokter en het meisje met de jongenskop krakelen over het lot van de onbekende. En in de achtergrond, onder datzelfde valse gele licht, zag ik het dorp met zijn twee kerken, zijn weeshuis, het opvoedingsgesticht, zijn notabelen, zijn welvarende boerenhoeven. Ik zag boer van der Leeuw, somber en argwanend, met zijn jachtgeweer en zijn honden onder het gele licht op weg naar zijn eenzame woning. Ik zag zijn zoon, begerig nageoogd door de vrouwen van het dorp, uitdagend de weg inslaan naar de hut.
Al deze mensen en dingen hadden het aan mij te danken dat zij bestonden. Met forceps en keizersnede had ik hen bevrijd uit de schoot waaruit zij zichzelf nimmer hadden kunnen bevrijden. Uit het duister van het onderbewustzijn, uit de woestijn der eenzaamheid, uit de spraakverwarring der menselijke ziel, uit de zee, uit de rotsen, ja, zelfs uit de onbehouwen primitiviteit van hun eigen lichamen, had ik hun gestalten te voorschijn gehaald. Als een verbeten accoucheur had ik gezwoegd en gezweet om hen gaaf en levenskrachtig te ontworstelen aan de schoot die onwillig was hen vrij te geven. Een enkele achteloosheid van mijn kant en zij zouden in de bevalling zijn gebleven. Zij waren echter niet in de bevalling gebleven. Zij waren gaaf en levenskrachtig ter wereld gekomen. En eenmaal geboren, haastten zij zich nu onder het valse gele licht naar de vervulling van hun droom of van hun doem. Om de accoucheur bekommerden zij zich niet meer Wanneer ik hen in het bos, aan het strand of in het dorp tegenkwam, herkende geen van hen in mij de dokter die hen in de wereld had gebracht. Alsof ik niet bestond en nooit had bestaan, liep elk