De dagen spreken
(1946)–A.H. Nijhoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 93]
| |
[pagina 94]
| |
Waar uw zwarte schuren stonden, ligt het water. Waar de hoefslag van uw sterke paarden den grond deed dreunen, ligt het water. Waar uw gekleurde hekken arabesken teekenden in het groen, ligt het water. Waar uw vogels tjirpten en uw paaschlelies bloeiden, ligt het water. Waar uw graan zich op den zeewind wiegde, ligt het water. Waar de warme adem van uw koeien dampte tusschen het glanzend gras, ligt het water. Waar uw vrouwen, rechtop en zorgeloos, haar sier van goud en kantwerk droegen, ligt het water. Waar zij uw zonen baarden en uw vaderen begroeven, ligt het water... Binnengedrongen met andermans wapenen binnen uw dijken, heeft het kolkend en schuimend water zijn ijverzuchtig geweld aan u gepleegd. Het heeft uw huizen losgewoeld, uw boomen ontworteld en tot in de diepste diepten van haar vruchtbaren schoot uw aarde dor gemaakt. Met zijn zilte zwaarte heeft het van dier en plant het ademend leven uitgeroeid. Het heeft de teedere welvingen van uw bodem genivelleerd en uw bloeiend lustoord als een dooden | |
[pagina 95]
| |
[pagina 97]
| |
zeearm toegevoegd aan het gestaltelooze water dat rond uw kusten dringt. En nu is het stil geworden op uw eiland. Binnen den gekartelden rand van uw duinen gevangen als in een schelp, ligt het water zwaar en geluidloos uitgespreid over het verzonken mozaïek van uw blinkend landschap. Tusschen de struiken waar uw vogels nestelden, wroet nu de krab; aan den wegrand waar uw kinderen speelden, wiegelt wezenloos de vormelooze weekte van de kwal. Het hart dat u heeft liefgehad weet dat het u voor goed verloren heeft, maar het aarzelt dit te aanvaarden. Want uw stilte ademt nog en uw prachtig licht dat als kantelende opalen door het water zinkt, houdt tusschen de wanhoop en de hoop het glanzende geluk nog zwevende. Want nog leeft uw schoonheid, Walcheren. Nog zegeviert uw licht over de doodskou die zich in u vastgezogen heeft. Nog draagt de open schelp van uw geschubden duinrand haar opalen vracht van licht en water als een kostelijk geschenk. En nog zijn uw dorpen evenzooveel bloemenmanden. Nog leeft gij, Walcheren, en ligt uw kleinood veilig tusschen de witte schulpen van uw duinen. Nog trilt | |
[pagina 98]
| |
de vreugde van uw Arcadië in het sidderend licht. En nog herkent het hart dat u heeft liefgehad onder de zilte stilte den brozen wiekslag van uw vogels, den dampenden adem van uw vee, den hoefslag van uw paarden, den geur der meidoorns en de zoete warmte van uw gebenedijden grond. Nog is uw blinkend landschap als een verborgen parel aanwezig in de opalen diepte van uw schelp. Want teveel oogen zien u nog en te veel harten weigeren nog u prijs te geven. In de arken Noachs waar zij zich hebben teruggetrokken, waken uw mannen over uw verdronken akkers die ook de hunne zijn. Wakend en wachtend, zonder haast en zonder angst, tot de dagen der beproeving voleindigd zullen zijn, bespieden zij uw slaap. Want zooals de sneeuw den arbeid stillegt en het land vervreemdt, maar eenmaal onherroepelijk smelten moet, zoo immers zal ook dit water dat het land vervreemd heeft, eenmaal onherroepelijk moeten wijken om deze aarde die hun erfgoed is weer aan hen vrij te geven. En zooals uw mannen de wacht betrokken hebben over uw verzonken land, waken uw vrouwen over uw goud en kantwerk. Rechtop en zorgeloos in de | |
[pagina 99]
| |
kleine speelgoeddorpen waar haar nijvere levensvreugde nauwelijks ruimte vindt, pronken haar kleurige gestalten te midden van het water als feestelijke bouquetten. Rechtop en zorgeloos als de paaschlelies die haar tuintjes sierden, bloeien zij rond de stilte van uw slaap. Het hart dat u lief heeft, Walcheren, huivert voor den morgen waarin de dagen der beproeving voleindigd zullen zijn en uw open schelp het vijandig water terug zal hevelen in de zee. Want wat thans de koelte is van uw sluimering zal dan uw doodskou zijn. Vergeef het dan aan het hartstochtelijk hart dat u heeft liefgehad, wanneer het zich niet overwinnen kan mede te helpen aan het dichten van uw dijken. Wanneer het de bedrijvigheid der stoomgemalen als het kisten van een doode schuwt. Gun het nog deze weinige oogenblikken van geluk in de opalen vreugde van uw sluimerend sterven. Laat het zich nog tot het laatst mogen doordrenken met uw licht. Laat het nog tot het laatst den warmen adem van uw koeien liefkoozend langs zich voelen strijken en den hoefslag hooren van uw sterke paarden en het tjirpen van uw vogels en den golfslag die | |
[pagina 100]
| |
zich aan uw duinen breekt. Laat het zich tot uw laatsten ademtocht verzadigen mogen aan den geur der meidoorns en zich mogen koesteren in de zoete warmte van uw grond... Want het zal koud zijn, Walcheren, bitter koud rond het hart dat u heeft liefgehad, wanneer ook deze laatste echo van uw lied waaraan het zich had vastgeklampt, verwaaid zal zijn boven het puin van deze wereld... |
|