De dagen spreken
(1946)–A.H. Nijhoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 83]
| |
[pagina 84]
| |
Daar staat ge dan, nu de vijandelijkheden geëindigd zijn... Nog buiten adem van uw wedloop met den dood; verbaasd dat gij nog leeft; met oogen die nog zoo vol zijn van de beelden der achtervolging dat zij niet dadelijk wennen kunnen en verbouwereerd de vrienden zoeken wier plaatsen leeggebleven zijn op dit appèl... Daar staat ge dan in uw bijelkaargeraapte kleeren; zonder das; wat mager voor uw leeftijd; en nog erg jong. Ja, jongeren, daar staat ge dan en voor u ligt de wereld. Een wereld die gij eigenlijk nog nooit bekeken hadt. Een wereld die, als gij, wat mager is en verwaarloosd; ouder dan gij maar niet welvarender of meer bezadigd; een wereld die, als gij, opnieuw beginnen moet. Wat ge van haar kunt overzien, is niet veel moois. Een toren waarvan de spits is afgeknapt, wat huizen scheelinelkaargedrongen, een brug die gebroken in het water ligt, een uitgebrande auto, een verzakte dijk, rails die met rare krullen de lucht in steken... Ge kijkt ernaar met uw oogen die nog wat onwennig zijn maar het beeld is u niet vreemd. Het doet u denken aan iets dat u dierbaar is; iets dat u na staat | |
[pagina 85]
| |
[pagina 87]
| |
en nog zeer dicht bij u ligt... Aan den oude rommelzolder uit uw jeugd met zijn vervelooze afgedankte meubels, het versleten kleed, den speelgoedtrein omvergeworpen in een hoek, het hobbelpaard zonder kop... aan uw verzamelingen van scherven, roestige spijkers, stukjes blik, den kapotten verrekijker en het kompas... aan al die schatten die de wereld van uw fantasie bevolkten met een menigte van fascineerende aanwezigheden... Waren zij niet vandaag uw jungle... morgen uw schip, en overmorgen uw heldhaftig leger..? Voerde het kompas u niet naar alle hemelstreken..? En waart ge niet Gulliver wanneer de verrekijker het speelterrein gereduceerd had tot een Lilliputtersland..? Werd ooit een voorwerp te oud of te kapot bevonden om in het laboratorium van uw kinderfantasie te worden omgetooverd tot een nieuwe vreugd..? Daarom waarschijnlijk - juist omdat ge nog zoo jong zijt - schrikt deze wanordelijke kapotte wereld u niet af en hebt gij u zoo gemakkelijk en zoo zonder voorbehoud durven toevertrouwen aan haar chaotisch spel. Het eerste dat uw aandacht trok waren de doortrek- | |
[pagina 88]
| |
kende soldaten. Uren en dagen hebt gij rondgeslenterd tusschen de walmende benzineblikken, de tenten, de keukenwagens waar ge als jonge honden de kruimpjes opvingt die u door goedmoedige soldaten werden toegeworpen... bij de workshop met zijn stoomende en ratelende machines... tusschen het staal en de geschutten van de tanks... in het rumoer en het avontuur van dit groots opgezette kampement. Gij, jongens, ge hebt u snel vertrouwd gemaakt met de gewoonten van die nieuwe vrienden. Ge hebt geleerd te rooken, te dobbelen en te drinken. En gij, jonge meisjes, ge hebt u roekeloos toevertrouwd aan hun sterke armen en gulzig het zoet vergif geproefd van hun vrijgevochten liefde. Hoe kon het anders, jeugdige vrijbuiters die gij waart, nauwelijks ontwassen aan de onbeperkte vrijheid van uw kinderrepubliek en opgegroeid in de vogelvrije wereld van de illegaliteit. Ge kendet niet anders dan het avontuur, en buiten uw ontmoeting met de frontsoldaten was er immers niets in die kapotte wereld dat uw speelsche jeugd voldoening geven kon... Toen de legers verder trokken zochten velen van u een onderkomen in de vrijbuiters wereld van den | |
[pagina 89]
| |
zwarten handel, of sloten zich bij de legers aan om elders avontuur te zoeken. Terwijl de ouderen zich moeilijk schikten in de nieuwe omstandigheden en zich verschansten in hun vooroorlogsche gewoonten, hun villa's en hun bloementuintjes, koost gij zonder aarzelen de straat met haar bioscopen, haar druk verkeer, haar slordig oorlogsbeeld en haar toevallige ontmoetingen. Ge steldet niet de eischen aan het leven die de ouderen daaraan stelden. Comfort hadt ge immers nauwelijks gekend. Goede kleeren herinnerdet ge u niet meer. En ge hadt te vaak in stroo geslapen of in de open lucht om nog naar huiselijkheid te verlangen. Daarom zwerft ge dan ook liever langs de straat in uw bijelkaargeraapte kleeren, met uw levendige oogen die nog steeds niet zijn gewend, en met uw duizend listen en behendigheden die ervoor zorgen dat het u nooit aan sigaretten, aan een borrel en aan geld ontbreekt. Overal waar iets te doen is, op de pleinen, bij de kazernes, op de kruispunten van de groote wegen, verbeuzelt gij, zooals de ouderen dat noemen, daarom thans uw tijd. Maar hoe kan het anders... Ge zijt nog jong. Ge zijt | |
[pagina 90]
| |
nog maar net ontkomen aan uw wedloop met den dood. Ge moet nog wennen aan de gedachte dat ge leeft en dat het leven langer duurt dan de jeugd. Immers, vandaag of morgen, als het gemakkelijk spel van den zwarten handel en het gemakkelijk spel der liefdesavonturen u zal gaan vervelen zooals elk gemakkelijk spel eenmaal onherroepelijk verveelt, zult ge, teruggekeerd naar den goeden ouden rommelzolder, dankbaar zijn de trouwe vrienden uit uw jeugd terug te vinden: de scherven, de stukjes blik, den verrekijker en het kompas... En ge zult al die kapotte dingen liefkoozend door uw handen laten gaan. En rond de afgeknapte torenspits zal uw fantasie een nieuw en sierlijker monument tevoorschijn tooveren, en het vormelooze puin zal ruimte openen voor een grootscher huizenplan. En waar de brug gebroken in het water ligt, zal uw geest stoutmoedig de formule schetsen die de techniek der toekomst in nieuwe banen leiden zal... Want geen ding immers is ooit te oud of te kapot om in het laboratorium van uw fantasie te worden omgetooverd tot een nieuwe vreugd. Het zal u niet ontmoedigen dat de wereld waaraan | |
[pagina 91]
| |
uw kundigheden zich moeten toetsen zulk een kapotte wereld is. Want men bouwt eerder een nieuwe wereld op uit puin, dan uit een bouwwerk dat vastgekluisterd ligt in een vergaan verleden. Neemt gij, o jongeren, deze leege wereld dan in bezit. Want de ouderen die te zeer zijn gewend aan de begrensdheid van hun villa's en hun bloementuintjes, krijgen ruimtevrees als zij voor die leegte staan. Ontfermt gij u dan over deze kapotte wereld. Want gij, jongeren, hebt haar lief omdat zij, als de oude rommelzolder met zijn versleten meubels en zijn scherven, uw eigen wereld is... |
|