De dagen spreken
(1946)–A.H. Nijhoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 73]
| |
[pagina 74]
| |
Ouderen..... Gij maakt u groote zorgen over de jeugd. Gij vraagt u bekommerd af wat er wel van haar bandeloosheid worden moet. Want uw zonen hebben het pad der eer verlaten en zijn verdwaald geraakt in den doolhof van den zwarten handel, terwijl uw dochters wegvluchten uit uw waakzame bescherming en onschuld en gezondheid verkwisten in het hasardspel van de liefde.... Het baart u veel verdriet dat gij aldus de jeugd, die trots van uw ouderdom en de bloem van het vaderland, moet zien verworden. Vanaf uw kansels en spreekgestoelten, met behulp van pers en radio, thuis en in de scholen, spreekt gij haar toe en laat gij haar uw waarschuwingen hooren. Gij spant uw beste krachten in om de verdwaalde schapen terug te voeren tot hun geestelijke herders en hun stal. Maar als gij u zoozeer bezorgd maakt om de jeugd hoe kon het dan gebeuren dat zij zoover van huis verdwaalde...? Hoe is het dan gekomen dat gij haar verloren hebt? Is daar wellicht de oorlog schuld aan...? De booze oorlog, dien niemand heeft gewenscht maar die desondanks als een dief in den nacht uw veilige | |
[pagina 75]
| |
[pagina 77]
| |
haardsteden overvallen heeft en al wat gij hadt opgebouwd met één slag heeft vernietigd? Als dat zoo is dan moet gij die verwildering niet verwijten aan de jeugd maar aan den oorlog. En als oorlog inderdaad een zoo ernstig gevaar oplevert voor de jeugd, hoe komt het dan dat gij, die toch voor dien oorlog in de geheele wereld de leidende positie innaamt, terwille van de jeugd, dien oorlog niet hebt afgewend? Want al heeft de jeugd er zeker schuld aan dat zij al te veel en al te onverantwoordelijk haar eigen wegen gaat, het is toch zeker niet haar schuld dat deze oorlog over haar jonge hoofden is losgebarsten. Als iemand daaraan schuld heeft dan zult gij, ouderen, dat toch moeten zijn. Maar u treft geen schuld, want geen van u wenschte dezen oorlog; geen van u heeft aan de mogelijkheid ervan geloofd. De besten onder u - en het zijn alleen de besten tot wie de dagen spreken - hebben zelfs zoo hardnekkig het nadersluipende gevaar ontkend dat de vijand hen uit bed moest halen eer zij begrijpen wilden wat er gebeuren ging. Gij geloofdet zoo hardnekkig in de juistheid van uw politiek, uw overtuigingen en uw ambities dat gij allen te zamen dezen oorlog bewerkstelligd hebt. | |
[pagina 78]
| |
Want gij, economen, hebt ge niet, ondanks de waarschuwing van overproductie en werkeloosheid, een systeem gehandhaafd dat zich zonder oorlog niet staande houden kon...? En gij, groot-industrieelen, hebt ge niet met uw monopolies stelselmatig het evenwicht op de markt verstoord...? En gij, politici, hebt ge niet, in plaats van een rechtvaardige gemeenschap der volkeren op te bouwen, ten koste van de andere staten de machtspositie van uw eigen staat versterkt? En gij, wapenfabrikanten, hebt gij er niet voor gezorgd dat het den kwaadwillige die naar de wapens grijpen mocht, nimmer aan wapens zou ontbreken? Gij, technici, hebt gij uw vindingrijkheid niet al te gaarne ter beschikking van de oorlogsindustrie gesteld...? Gij, kerken, hebt gij niet de woorden van het evangelie tot instrument gemaakt van uw wereldlijke ambitie en den massamoord gesanctionneerd...? Gij, menschen van wetenschap en kunst, hebt gij u niet opgesloten in uw ivoren torens en in het drama van deze wereld de Pilatus-rol gespeeld...? Gij, ouders, hebt gij niet uw kinderen opgevoed in | |
[pagina 79]
| |
vooroordeelen van ras en stand-verschil en daarmee het zaad der tweedracht in hun hart gezaaid...? En gij, arbeiders en soldaten, hebt gij niet toegelaten dat men u tot dupe maakte...? Hebt gij niet allen, ouderen, ijverig uw steentje bijgedragen tot deze wereldramp? En nu verbaast gij u dat de jeugd verwilderd is en beklaagt u dat zij niet meer naar u luistert... Maar gij moest eerder dankbaar zijn dat zij u niets verwijt. Dat zij u niet ter verantwoording heeft geroepen voor hetgeen gij in de vijfentwintig jaar van wapenstilstand die gij ter beschikking hadt, hebt gedaan en hebt verknoeid. Gij moest eerder verbaasd zijn dat zij u zelfs niet heeft verweten dat gij het hebt gewaagd die jeugd die leven wilde, na vijfentwintig jaar nogmaals naar het front te zenden. Want zij verwijt u niets, die jeugd waarover gij u zoo beklaagt. Zij is filosofischer dan gij en heeft ondanks het vele vuil dat zij heeft moeten zien en het vele vuil waarmee zij, voor uw wereld en uw tradities, uw monopolies en uw wapenindustrieën, gedwongen werd zich te bezoedelen haar generositeit behouden. Neen, zij verwijt u niets. Maar waarom zou zij naar | |
[pagina 80]
| |
u luisteren...? Denkt ge dat zij niet opmerkt hoe gij met uw vernieuwde vooroordeelen van standverschil, met uw verscherpt antisemitisme, met uw sournoise propaganda tegen den Oostelijken bondgenoot en met uw onverbeterlijke neiging om de woorden van het evangelie ijdel te gebruiken, nog steeds hardnekkig in uw oude fout volhardt...? Zeker, bezorgde ouderen, de jeugd is min of meer verwilderd. Maar wat hebt gij haar als grond gegeven onder haar onzekere voeten...? Een no man's land tusschen uw gevaarlijke behoudendheid en een wereld die een puinhoop is. Laat het u dan niet verbazen dat, waar gij van dezen oorlog zoo goed als niets geleerd hebt, de jeugd ook niets heeft kunnen leeren. Maar al heeft zij niets geleerd, zij heeft gelukkig veel verleerd. Zij heeft althans verleerd zich veilig te voelen achter een masker. Heusch, zij verbeeldt zich niet dat zij het beter doen zal dan gij het deedt, maar zij is er zeker van dat zij het ook niet slechter doen zal. Tobt dus niet te veel, bezorgde ouderen, want als gij allen reeds lang begraven zijt, zal deze zelfde jeugd de harde taak volbrengen om uit den chaos dien gij haar hebt nagelaten, een nieuwe wereld op te bouwen. | |
[pagina 81]
| |
Zij zal daarbij wellicht niet altijd uw voorbeeld volgen. Vele van uw vooroordeelen en tradities zullen zeker door haar uit den weg worden geruimd. Uw kerk zal wellicht haar wereldlij ke macht verliezen.. wettige en onwettige geboorten zullen wellicht volgens een nieuwen maatstaf van moraal worden erkend.. uw monopolies zullen wellicht verdwijnen.. Veel van wat u dierbaar is zal vernietigd worden, maar niet de jeugd... Wij, ouderen, wij zullen sterven met alles wat verouderd aan ons was. Maar de jeugd - zelfs deze verwilderde en uit den band geslagen oorlogsjeugd - zal leven, want zoo wil het de natuur. Laat dit uw troost zijn, ouderen, die helaas niet met een onvermengd gevoel van trots kunt terugzien op den arbeid uwer handen... |
|